donderdag 11 november 2010

Over reguliere en/of alternatieve geneeswijzen: wat werkt echt?

De wetenschap verklaart alles maar begrijpt niets...

Als iemand naar Lourdes op bedevaart gaat en genezen terugkeert, is dat dan echt? Als iemand in de Filippijnen geopereerd wordt en beter is, is dat dan echt? Als iemand een homeopaat bezoekt en genezen is, is dat dan echt?

Om in deze vragen een duidelijker inzicht te krijgen, kunnen we beginnen met op te merken dat het menselijke denken op twee manieren kan werken: de manier van het rationele, wetenschappelijke denken dat over feiten gaat, en de manier van het subjectieve, ervaringsgerelateerde denken dat over betekenissen gaat. Het zijn twee manieren van denken, twee functies: de rationele functie en de mystieke functie of betekenisfunctie.




De ene functie valt niet tot de andere te herleiden omdat de rationele functie over feiten gaat en de mystieke functie over betekenissen en ervaringen. Over feiten kan in een wetenschappelijke, exacte, zelfs mathematische taal gesproken worden. Over betekenissen kan alleen in een metaforische, poëtische taal gesproken worden.

Voor de rationele functie is water alleen maar H20, gaat een schilderij over verfmoleculen op een doek, gaat een balletvoorstelling over een geheel van bepaalde bewegingen als gevolg van zenuwprikkels en spiercontracties, is een roos een bepaalde structuur van moleculen en kleureigenschappen, is de liefde alleen maar een biochemisch spel van neurotransmitters en hormonen en is ook een depressie alleen maar een biochemische spel van neurotransmitters en hormonen.

Voor de mystieke functie is water de ervaring van een koele dronk, stelt een schilderij een prachtig landschap voor, heeft een balletvoorstelling een diepe emotionele impact, is een roos een prachtig symbool voor de liefde, is liefde een diepmenselijke en ontroerende ervaring en is ook een depressie een diepmenselijke en aangrijpende ervaring.






Wetenschap gaat over feiten, over herhaalbaarheid en over voorspelbaarheid. Wetenschap verklaart feiten maar begrijpt geen betekenissen. Maar feiten beroeren ons niet, alleen betekenissen beroeren ons. Elke dag sterven kinderen van de honger. Dat feit beroert ons niet. Alleen de dood van een kind dat voor ons betekenis heeft, kan ons beroeren. Wetenschappelijk is er geen enkel verschil tussen een eigen kind of een kind in een ver land. Het enige verschil is de betekenis “mijn”. Het ene kind is “mijn kind”, het andere niet.

Betekenissen kunnen een mens gelukkig of ongelukkig, gezond of ziek maken. Betekenissen ontstaan vaak onbewust, zonder bewuste keuze, zonder veel nadenken. Zij worden veelal door de omgeving aangereikt en gaan deel uitmaken van onze “normale” wijze van functioneren. Het zijn onze overtuigingen, onze oordelen over de dingen, wat wij van de dingen plegen te “vinden”. Zij behoren tot wat men “ieder zijn waarheid” noemt: of wij bepaalde bloemen of bepaalde muziek “mooi” of “niet-mooi” vinden, of wij nieuwe ervaringen of het onbekende “interessant” of “beangstigend” vinden. Ook het antwoord op essentiële levensvragen als de zin of de afwezigheid van zin van het leven, de dood en de fundamentele eenzaamheid behoren tot dit domein.

Die betekenissen kunnen door een wetenschappelijke benadering nooit aangetoond of verklaard worden. In tegenstelling tot wetenschappelijke “waarheden” die door een toepasselijk experiment altijd “bewezen” kunnen worden, kunnen betekenissen nooit wetenschappelijk aangetoond worden. Feiten zijn waar of niet waar. Betekenissen zijn wat we geloven, d.i. wat we voor waar houden. Niemand kan bewijzen dat een roos “mooi” is en als iemand vindt dat het leven geen zin heeft, kan niemand het tegendeel bewijzen.
Dat geldt dus ook voor de gevolgen van dergelijke bevindingen. Als iemand zich goed voelt omdat hij van een naastbestaande een roos heeft gekregen, dan is daar geen enkele wetenschappelijke verklaring voor. Als iemand zich slecht voelt en lijdt omdat hij van een naastbestaande een onheuse opmerking heeft gekregen of omdat hij gelooft dat het leven zinloos is, is daar evenmin een wetenschappelijke verklaring voor. Toch kunnen dergelijke gebeurtenissen een diepgaande invloed op de levenservaring hebben. In bepaalde gevallen kunnen zij zelfs aanleiding zijn tot een gedragspatroon dat depressie kan worden genoemd. Betekenissen zijn namelijk het allerbelangrijkste in het leven van de mens. Mensen zijn in werkelijkheid niet zozeer bekommerd om het achterhalen van de objectieve waarheid, dan om het beleven van hun subjectieve overtuigingen en “vondsten”. Daarvoor vechten en strijden ze, daarvoor maken ze ruzie en voeren ze oorlogen.

Net zoals niet wetenschappelijk verklaard kan worden waarom een roos voor een bepaald persoon mooi is, kan niet wetenschappelijk verklaard worden waarom een bepaalde overtuiging of “verklaring”, bepaalde handelingen of rituelen, het nuttigen of anderszins gebruiken van bepaalde stoffen, al dan niet in het kader van een bepaalde “alternatieve” geneeswijze, voor een bepaald persoon een zodanige betekenis heeft dat hij of zij zich daar “geheeld” of “genezen” door voelt. Dat een dergelijke ervaring ook lichamelijke gevolgen zal hebben, is duidelijk. In de wetenschappelijke benadering is dit soort fenomenen bekend als placebo-effecten. Ook die kunnen dus niet “wetenschappelijk” verklaard of bewezen worden, hoewel ze onze aandacht meer dan waard zijn.

Toch is dat alles heel echt. Het feit dat een bepaald gebeuren of een bepaalde ervaring niet wetenschappelijk verklaard kan worden, maakt niet dat die ervaring “niet-echt” zou zijn. De schoonheid van een roos is heel echt voor wie ze ziet, ook al kan iemand die ze niet ziet altijd beweren dat ze helemaal niet bestaat. Mensen kunnen ook beweren dat liefde of de zin van het leven helemaal niet bestaat. Dat bevestigt alleen maar dat over menselijke ervaringen en over het menselijke bewustzijn geen wetenschappelijke uitspraken kunnen worden gedaan.

Dat alles maakt aannemelijk dat ook vele handelingen of behandelingen nuttige en bruikbare effecten kunnen hebben die nochtans door “de wetenschap” niet bewezen kunnen worden en als dusdanig dan ook niet als wetenschap “aanvaard” kunnen worden. Dat wil niet zeggen dat ze niet echt zouden zijn, dat wil alleen zeggen dat ze niet tot het wetenschappelijke domein behoren.

Het niet duidelijk inzien van het verschil tussen objectieve waarheid en subjectieve beleving is oorzaak van heel wat communicatieproblemen en begripsverwarring. Het streven naar objectieve waarheid hoort thuis in de wetenschap of in de rechtzaal. Een onderzoeker of een onderzoeksrechter zoeken naar de waarheid over de feiten. In een therapeutisch gesprek of tussen partners in een relatie is het daarentegen veel meer zaak oor te hebben voor de subjectieve waarheid van de ander. Het komt er dan niet op aan te discussiëren over de feiten maar aandacht te hebben voor de beleving van de ander. Een beleving is immers altijd echt. De categorieën waar of niet-waar zijn hier niet van toepassing. Over feiten kan mogelijk discussie bestaan maar een beleving kan alleen maar aanvaard worden. Ruzies en conflicten ontstaan heel vaak omdat de subjectieve beleving van de ander juist niet aanvaard wordt.

Vele van de belangrijkste menselijke ervaringen (denk maar aan schoonheid of liefde) kunnen niet wetenschappelijk begrepen worden. Daar staan we dus ook “machteloos” tegenover: we kunnen niet maken dat iemand zich goed voelt of enthousiast wordt, we kunnen ook niet maken dat iemand zich niet meer slecht voelt of uit zijn depressie komt…

dinsdag 19 oktober 2010

Een westerling en een boeddhist over het lijden

  • Hoe kunt u beweren dat er in het Boeddhisme een oplossing voor het lijden zou zijn?
  • Hoe kunt u beweren dat gewone, normale dingen van het leven oorzaak van lijden zouden zijn?
  • Maar als bijv. iemand die u zeer nabij is, overlijdt, dan gaat u mij toch niet vertellen dat dat geen lijden is?
  • Hoe kan dat een lijden zijn?
  • Omdat je dan toch iemand verliest!
  • Dat kllinkt weinig respectvol! Hoe zou je nu iemand kunnen "verliezen", die persoon was toch niet je bezit?
  • Ja ok, maar er is toch het gemis?
  • Wat is gemis?
  • Gewoon, het feit dat die persoon er niet meer is, dat je hem niet meer kunt aanraken, dat je er niet meer kunt mee praten!
  • Als een mooie reis voorbij is, is er dan ook een gemis? Als de zomer voorbij is, spreek je dan ook over een gemis?
  • Neen, want de zomer komt weer terug!
  • Dat is niet dezelfde zomer, dat is een andere zomer. Er komen ook altijd andere mensen in uw leven!
  • Ja, maar dat is niet hetzelfde!
  • Dat is juist wat het Boeddhisme goed begrepen heeft: alles verandert, niets blijft. Westerlingen aanvaarden gewoon niet dat dingen veranderen en vergankelijk zijn. Ze vinden dat alles wat er is, ook voor altijd moet blijven! Dat is juist wat het Boeddhisme "gehechtheid" noemt.
  • Maar euh... je kan iemand toch niet zomaar vergeten?
  • Wie zegt dat je iemand zou moeten vergeten? Het staat je toch vrij die herinnering aan die persoon in ere te houden? Je moet een mooie reis toch ook niet vergeten?
  • Ja maar dat is precies het pijnlijke! Telkens ik eraan denk, voel ik de pijn!
  • Wat is die pijn?
  • Het feit dat die persoon er niet meer is, dat het zo oneerlijk is...
  • Over wie gaat die pijn?
  • Ok, die gaat over mezelf...
  • Precies: dat is niet het eren van de overledene, dat is bezig zijn met jezelf. Dat is niet verkeerd of verboden, maar dat gaat wel niet over de ander. Je lijdt niet om de ander, je lijdt om jezelf als gevolg van je niet-aanvaarden dat iets in de wereld veranderd is!
  • Maar kun je mensen dan zomaar vergeten?
  • Waarom zou je die persoon moeten vergeten?
  • Maar het is juist de herinnering die pijn doet!
  • Het is niet de herinnering als dusdanig, maar de manier waarop je die herinnering gestalte geeft.
  • Hoe zou ik er dan anders aan kunnen denken?
  • Door met je aandacht bij de ander te zijn in plaats van bij jezelf. Met je aandacht bij de ander zijn is liefde voor de ander, ook als de ander er niet meer is. Je zou kunnen dankbaar zijn omdat die persoon in je leven gekomen is. Een mens die in je leven komt is immers een geschenk, geen recht. Je kan alleen maar dankbaar zijn voor dat geschenk! Waar lijden is, is geen liede. Waar liefde is, is geen lijden.
  • Dus lijden is egoïstisch?
  • Lijden is een vernauwing van het bewustzijn, een tunnelzicht op een bepaald gebeuren. Daardoor wordt het hele bewustzijn gegijzeld door een bepaalde feitelijkheid. Liefde is het openen van het bewustzijn zodat de aandacht naar de ander kan gaan, naar het geschenk van de ander in je leven. 
  • Maar het is pijnlijk dat dat geschenk er niet meer is!
  • Dat geschenk is er nog wél! Een mens is geen ding dat je bezit, een mens is een ervaring. Een ervaring kun je nooit meer verliezen, net zoals je de ervaring van een reis of van een goed gesprek nooit meer kunt verliezen. Dat heeft je blijvend verrijkt. Een mens die in je leven gekomen is, kan nooit meer uit je leven verdwijnen. Een mens die je gekend hebt, kun je nooit meer verliezen.. Hij is er alleen op een andere manier. Dat is ook zo als het om een kind gaat.
  • Maar het is toch oneerlijk!
  • Dat is weer je eis dat niets mag veranderen, dat in het leven alleen maar mag gebeuren wat jij fijn vindt of wat jij eerlijk noemt en kunt "aanvaarden" ...
  • Ik blijf het er toch moeilijk mee hebben...
  • Dat is omdat je vasthoudt aan het denkpatroon dat een overlijden een "verlies" is dat je moet "verwerken" en dat gepaard gaat met "lijden". Het Boeddhisme vertrekt van een ander uitgangspunt. Dat wordt weergegeven in het volgende verhaal.
    "De vrouw van Chuang Tzu was gestorven en Hui Tzu kwam hem bezoeken om hem te troosten. Hij trof Chuang Tzu zittend, op een tobbe slaand en zingend.
    Hui Tzu was verontwaardigd en sprak: “Jullie hebben als man en vrouw geleefd, zij heeft je kinderen opgevoed. Bij haar overlijden zou het toch het minste zijn dat je tot tranen bewogen zou zijn eerder dan op een tobbe te slaan en te zingen. Dit hoort niet!”
    Chuang Tzu sprak: “Toen zij pas overleden was, heb ik zeker gerouwd zoals iedereen.
    Maar toen dacht ik terug aan haar geboorte en aan de wortels van haar zijn, nog vóór ze geboren was. Niet alleen vóór ze geboren was, maar aan de tijd nog vóór haar lichaam gevormd was. En niet alleen tot vóór haar lichaam gevormd was, maar nog vóór de oorsprong zelf van haar levensadem.
    Haar levensadem veroorzaakte een transformatie en zij had een lichaam. Haar lichaam veroorzaakte een transformatie en zij werd geboren. Nu is er opnieuw een transformatie en zij is dood. Zij is als de vier seizoenen als lente, zomer, herfst en winter die elkaar opvolgen.
    Zij ligt nu vredig op haar kamer.
    Als ik zou snikken en huilen, zou het lijken alsof ik de gang van het lot niet zou begrijpen. Daarom ben ik gestopt.”
  • Wat moet ik uit dat verhaal begrijpen?
  • Dat een wijs mens niet lijdt. Het westen verheerlijkt het lijden en ziet het als een teken van gevoeligheid, van diepzinnigheid en van liefde. Volgens het Boeddhisme is lijden geen gevolg van gevoeligheid of diepzinnigheid maar van onwetendheid. Lijden wijst erop dat men het leven niet goed begrepen heeft.
  • Maar wat doe je dan met het rouwproces?
  • Het westerse rouwen is in feite een ná-rouwen, het rouwen ná een ingrijpende gebeurtenis. Dat rouwproces is nodig om tot onthechting en aanvaarding van het gebeuren te komen. Westerlingen kunnen het daar behoorlijk moeilijk mee hebben. Het Boeddhisme kent het concept van vóór-rouwen. Dat is het bewustzijn dat al wat er is eindig en voorbijgaand is. In het westen noemt men dat "zwarte gedachten" waar men probeert niet aan te denken. Daardoor moet de bewustwording en de denkarbeid inderdaad nog gebeuren op het moment dat zich een ingrijpende gebeurtenis heeft voorgedaan. Alsof men nog moet leren zeilen op het moment dat men in een storm terecht is gekomen. Het westerse rouwen is dus een soort inhaalbeweging waarbij men door de werkelijkheid gedwongen wordt om de ogen te openen voor de realiteiten van het leven die men vooraf niet onder ogen heeft willen nemen. Als men er vooraf niet aan gedacht heeft, moet men ná-denken. De lessen die niet werden geleerd, moeten alsnog geleerd worden. De Boeddhist daarentegen is al voorbereid, hij heeft vóór-gedacht en moet dus niet meer ná-denken en ná-rouwen. Hij besefte altijd al dat alles vergankelijk is en dat mensen en dingen eindig zijn. Hij leeft met meer "mindfulness". Daardoor leeft hij meer in het nu en kan dat wat er is juist bewuster en intenser waarderen. Dat zijn geen zwarte gedachten, dat zijn bevrijdende gedachten...
  • Moet ik daar dan voortdurend aan denken? 
  • Je moet uiteraard helemaal niets. Je mag denken en geloven en voor waar houden wat je wil, maar het is goed regelmatig voor ogen te houden dat de gevolgen van wat je denkt en voor waar houdt, altijd in je eigen leven tot uiting komen. Lijden wijst er precies op dat we iets nog niet goed begrepen hebben! Je zult dus lijden tot je beter begrepen en aanvaard hebt dat inderdaad alles in het leven vergankelijk is, zowel je eigen leven als dat van anderen, zowel je bezittingen en je status als je jeugd en je schoonheid of je relaties met anderen ... Waarom zou je dan zoveel kostbare tijd besteden aan lijden als je ook in liefde kunt leven? Waarom zou je dan wachten om deze les te leren tot het leven het je op hardhandige wijze duidelijk maakt? Waarom zou je dat dan niet meteen als een existentiële waarheid in je leven inbouwen?

maandag 18 oktober 2010

Alle lijden en alle geluk is in het nu!


Mensen zeggen vaak onder hun verleden te lijden. Ze zeggen een ‘zware last’ met zich mee te dragen, een zogenaamde ‘rugzak’.

Wie even nadenkt, begrijpt dat dit niet mogelijk is. Lijden is altijd in het nu. Zoals alle emoties alleen maar in het nu kunnen zijn. Je kan niet lijden onder gebeurtenissen uit het verleden. Je kan in het verleden geleden hebben onder wat er toen gebeurd is, maar je bent nu niet meer in het verleden. Zelfs Peter Adriaenssens stelt voor om te spreken van ‘personen met een verleden van…’ in plaats van ‘slachtoffers van…’. Gebeurtenissen in het verleden zijn er immers gewoon niet meer en kunnen je dus niet meer doen lijden. Je kan niet meer de pijn voelen van de klappen die je als kind gekregen hebt en je kan niet meer de honger of de liefdeloosheid voelen die je toen ervaren hebt. Je kan je die alleen nog herinneren. Alleen die herinnering, die in het nu is, kan je doen lijden. Alleen wat in het nu is, kan je doen lijden.

Herinneringen zijn uiteraard altijd meer dan een koele film van de feiten. Ze zijn altijd geladen met bepaalde betekenissen. Lijden is een gevolg van het verzet tegen de herinnering aan de feiten en tegen de betekenissen die aan de herinnering worden gegeven. Zogenaamde ‘wonden’ of ‘kwetsuren’ zijn alleen maar bepaalde herinneringen aan gebeurtenissen in het verleden en het enige lijden nu is de reactie op die herinneringen. Die reacties zijn altijd reacties in het nu van dit ogenblik.

Het is overigens opmerkelijk dat mensen die zeggen onder het verleden te lijden, toch niet permanent lijden. Zij kunnen best een aangenaam weekend of een fijne vakantie beleven zonder speciaal gehinderd te worden door hun verleden. Alleen als ze eraan denken, als ze iets of iemand horen of zien die hen aan het verleden herinnert, is er weer het lijden. Ingeborg Bosch vergelijkt dat met een psychische allergie. Zoals een kind dat ooit door een hond gebeten is, ‘allergisch’ zal reageren op alle honden.

De oplossing is dan ook niet proberen niet meer aan het verleden te denken of te ‘wachten tot de tijd zijn werk gedaan heeft’, maar juist er heel bewust aan te denken en wel op een zodanige manier en met zodanige betekenissen dat het verzet kan verdwijnen om plaats te maken voor aanvaarding van wat in het verleden gebeurd is. Dat zal vaak betekenen dat men de onmiddellijke emotionele reactie uit het verleden, vervangt door een meer doordachte reactie in het nu. Dan kan ook de allergische reactie verdwijnen. Een volwassene beseft dat zelfs als hij door een hond gebeten is, dat niet betekent dat alle honden hem zullen bijten. Aanvaarding betekent niet dat men het gebeuren in het verleden ook fijn moet vinden of moet goedkeuren. Het betekent alleen aanvaarden dat bepaalde gebeurtenissen zich nu eenmaal hebben voorgedaan. Het is als leren foto’s of films uit het verleden als feitelijkheden zonder bepaalde betekenis of emotie te bekijken in plaats van erin op te gaan of ze opnieuw te ‘beleven’ alsof ze werkelijkheid waren. Dat is de basis van ‘verwerken’, ‘rouwen’, ‘gebeurtenissen een plaats geven’, en uiteindelijk zelfs ‘vergeven’. Dat is ook de basis van de methode van Past Reality Integration van Ingeborg Bosch.

Alle lijden is in het nu omdat ook alle verzet in het nu is. Maar ook alle vrede en welzijn is in het nu. Je kan geen vrede maken in het verleden. Je kan alleen vrede maken in het nu door te weigeren nog langer in oorlog te zijn, door het verzet op te geven. Dan kun je beginnen te aanvaarden wat gebeurd is. Zolang je weigert dat te aanvaarden, weiger je de wereld te bewonen zoals ze nu is, en blijf je negativiteit in je eigen geest zaaien. Het enige effect daarvan is dat je zelf lijdt. De wereld verandert er verder hoegenaamd niet door.

  • Maar ik voel toch de wonde die er nog altijd is?
  • Die kún je niet voelen, een “wonde” is namelijk een idee, een beeld, geen gevoel.
  • Maar ik voel toch de pijn van het verleden!
  • Wanneer voel je die pijn dan?
  • Gewoon, telkens ik eraan denk!
  • Precies: alleen maar als je er aan denkt! En wat voel je dan?
  • Dat ik dat niet wil, dat het niet eerlijk was, dat het onrechtvaardig was!
  • Precies: dat is je pijn! Je voelt geen wonde, je voelt de pijn die het gevolg is van je verzet tegen bepaalde gedachten. Je pijn is in het nu en heeft niets meer te maken met het verleden.
  • Maar moet ik wat er gebeurd is dan misschien fijn vinden?
  • Zeker niet, je moet alleen maar aanvaarden dat het gebeurd is.
  • Dat kan ik toch niet aanvaarden!
  • Dat kan je wel. Je kan namelijk niet anders! Je hebt geen keuze! Alleen probeer je het nog altijd weg te duwen, en dát is juist je pijn. Denk er gewoon heel bewust en rustig aan, zonder oordeel, als gewoon een plaats waar je ooit geweest bent. Aanvaard dat je daar ooit geweest bent.
  • Ik probeer dat zo te zien.
  • En bedenk dan dat je daar nu niet meer bent. Dat je nu hier bent en dat het verleden er niet meer is.
  • Is dat in het nu leven?
  • Ja. En wat voel je dan?
  • Dat maakt mij wat rustiger. Het verleden is er nog wel, maar het heeft minder invloed op mij.
  • Het verleden zal er altijd zijn. Niemand kan het verleden vergeten of uitwissen. Maar het heeft geen macht over het nu. Het nu is van jou. Is er een reden dat je je nu niet goed zou kunnen voelen?
  • Neen, die reden is er niet.
  • Dus dan kun je je nu goed voelen.
  • Maar hoe kan ik beletten dat die gedachten terug keren?
  • Dat kun je niet beletten. Je kan alleen leren er telkens rustig naar te kijken als naar een foto uit het verleden. Als je ophoudt met te proberen die gedachte weg te duwen, zal ze vanzelf minder vaak gaan komen.

donderdag 14 oktober 2010

Geluk of tevredenheid?

De tegenwoordige 'wetenschappelijke' geluksstudies zijn bij nader toezien veeleer tevredenheidsstudies dan geluksstudies. Vele mensen zijn immers best tevreden met hun lot, zonder daar ook gelukkig mee te zijn. In deze studies wordt aan mensen doorgaans op één of andere wijze de vraag gesteld: 'wat maakt u gelukkig?' Van de antwoorden die mensen geven, worden dan statistieken opgemaakt en daaruit worden dan gelukspercentages berekend. Zo kan precies vastgesteld worden welke bijdrage elke activiteit (zoenen, een boek lezen, lid zijn van een vereniging, in god geloven...) aan het geluksgevoel levert. Het procédé is vergelijkbaar met de stress-schalen die aangeven hoeveel stress bepaalde activiteiten opleveren.

Het enige wetenschappelijke aan dergelijke studies is de nauwkeurigheid. Het gaat inderdaad om een nauwkeurig becijferde statistische beschrijving van de realiteit. Cijfers geven altijd de indruk van wetenschappelijkheid. Een wetenschap moet echter méér zijn dan een loutere beschrijving van de feiten. Wetenschap veronderstelt een testbare hypothese die de waargenomen feitelijkheid kan verklaren.

Op grond van dergelijke geluksstudies kunnen mensen dan maatregelen overwegen om meer geluk in hun leven te brengen. Dit komt neer op de benadering: ‘om gelukkig te zijn moet je gewoon doen wat de meeste mensen doen om gelukkig te zijn.’ Dat is uiteraard een redelijk voor de hand liggende conclusie: als je doet wat de meeste mensen doen om gelukkig te zijn, is er veel kans dat jij ook gelukkig zult zijn. Deze benadering gaat voorbij aan de eigenheid van elk mens. Ze beschouwt de mens als een soort robot die op bepaalde feiten en omstandigheden altijd op een voorspelbare wijze zal reageren. Dat is natuurlijk niet zo. Het gaat immers om de subjectieve beleving van de werkelijkheid, die voor elk mens anders zal zijn. Daar valt geen wetenschappelijke theorie over te formuleren.

Maar los van de vraag naar de wetenschappelijkheid, kan gelukkig zijn als alles optimaal en naar wens verloopt, bezwaarlijk een grote kunst worden genoemd.  De echte uitdaging is uiteraard gelukkig te zijn als het leven het ons niet naar de zin maakt. Dat toont aan dat men over levenskunst beschikt.

Echte levenskunst toont zich als men niets nodig heeft om gelukkig te zijn en men dus altijd gelukkig is. Zo lang men iets nodig heeft, is men immers afhankelijk van omstandigheden en van anderen en riskeert men ongelukkig te zullen zijn. ‘Nodig hebben’ is de taal van de verslaving.
De interessante vraag zou dan ook zijn: 'Als dat wat je denkt nodig te hebben, uit je leven zou verdwijnen, zou je dan nog gelukkig zijn?'

Echte levenskunst toont zich als men niets nodig heeft om gelukkig te zijn en men dus altijd gelukkig is. Zo lang men iets nodig heeft, is men immers afhankelijk van omstandigheden en van anderen en riskeert men ongelukkig te zullen zijn. ‘Nodig hebben’ is de taal van de verslaving.

De interessante vraag zou dan ook zijn: ‘Als dat waarmee je nu zegt gelukkig te zijn, uit je leven zou verdwijnen, zou je dan nog gelukkig zijn?’

Vele mensen zeggen niet aan dergelijke ‘nare dingen’ te willen denken. Zij verkiezen niet aan scheiding, ouder worden, ziekte, de dood of de toestand van de wereld te denken omdat dat hun rust en hun slaap bederft. Zij noemen dat ‘zwarte gedachten’ die hen achtervolgen en die zij zo snel mogelijk weer kwijt willen. Deze mensen leiden hun leven alsof de dingen nooit zouden veranderen en dergelijke ‘nare dingen’ hen nooit zouden kunnen overkomen. Zij willen daar beslist niet aan denken en verklaren zonder schroom ‘niet te weten hoe ze dan wel zouden reageren’. Zij zijn als de piloot van een lijnvliegtuig die zijn passagiers aan boord zou verwelkomen met de mededeling dat hij 'hoopt dat er geen storm opsteekt omdat hij niet weet hoe hij dan zou reageren'. Ik vraag mij af hoeveel mensen aan boord van dat vliegtuig zouden willen stappen…

zondag 10 oktober 2010

Wat is een integrale/holistische benadering van gezondheid/welzijn/geluk?

Alternatieve therapieën stellen vaak dat zij een integrale of holistische benadering van de mens nastreven, wat alleen maar kan betekenen dat rekening wordt gehouden met alle aspecten van de mens, d.i. zowel de materiële als de niet-materiële, symbolische aspecten van het individu en van de omgeving waarin dat individu leeft.

Laten we ons voorstellen dat we iemand zouden willen helpen die moeite heeft om een tango te leren dansen. Tango-dansen is natuurlijk een metafoor voor gelukkig of ongelukkig zijn, die hoger reeds beschreven werden als een dans met het leven.

Dan zouden we ons kunnen afvragen:

1. Is de betrokkene lichamelijk in staat om tango te dansen?
Een onderzoek naar de lichamelijke mogelijkheden is het gemakkelijkst en omvat het nagaan of de betrokkene over voldoende evenwicht, spierkracht, coördinatie, fijne en grove psychomotoriek, intelligentie enz. beschikt. Dit onderzoek gaat dus over botten, spieren, zintuigen, hersenen en eventueel hormonen en neurotransmitters.

2. Heeft de betrokkene een adequate mentale ingesteldheid om tango te dansen?
Heeft de betrokkene gevoel voor ritme? Houdt hij van muziek? Houdt hij van lichamelijke beweging? Houdt hij van dansen? Wat is de motivatie van de betrokkene? Waarom wil hij tango leren dansen? Om de fijne ervaring? Om een partner te ontmoeten? Om het prestige? Om geld te verdienen? Om aan competities deel te nemen? Dit zijn natuurlijk minder makkelijk in kaart te brengen elementen.

3. Zijn er in de omgeving mogelijkheden om tango te dansen?
Zijn er scholen en leraars? Is de vereiste muziek beschkbaar? Zijn er nog meer geïnteresseerden? Zijn er gelegenheden of verenigingen?

4. Leeft hij in een cultuur waar tango-dansen aangemoedigd of afgeremd wordt?Wordt tango-dansen als een waardevolle bezigheid gezien? Staat het hoog in aanzien?

Deze vragen komen overeen met de 4 kwadranten in het onderstaande schema:
















De wetenschappelijke benadering houdt zich vrijwel uitsluitend bezig met vraag 1. Het is duidelijk dat iemand die aan een spierziekte lijdt of een misvorming vertoont, maar moeilijk zal kunnen dansen.

Deze benadering zal maar in heel weinig gevallen een antwoord geven op het probleem. Meestal zal de betrokkene géén spierziekte of misvorming vertonen maar om andere redenen toch niet aan tango-dansen toekomen. Er moeten dus andere factoren zijn.

Ofschoon de wetenschappelijke benadering dus een legitieme benadering is, geeft zij geen antwoord op alle aspecten die van belang zijn. Zij laat een belangrijk terrein open liggen, dat bovendien moeilijker toegankelijk is voor wetenschappelijk onderzoek. Het is veel eenvoudiger een laboratoriumonderzoek uit te voeren en een pilletje voor te schrijven dan de invloed van een culturele matrix in kaart te brengen. Dat maakt de wetenschappelijke benadering niet waardeloos, maar wel beperkt.

Zorgenverstrekkers en beoefenaars van alternatieve therapieën hebben het terrein dat door de wetenschappen wordt opengelaten, dankbaar en zeker niet ten onrechte ingenomen. Een probleem daarbij is echter dat mensen die zich op dit terrein begeven, vaak de neiging vertonen zich te willen afzetten tegen "de wetenschap". Zij willen zich als "alternatief" profileren en gaan zich beroepen op een soort "alternatieve wetenschap" die spreekt over frequenties, trillingen, energieën, chakra's, aura-healing, meridianen, energielijnen, acupunctuurpunten, kwantumfluctuaties, bewustzijnsniveaus, enz. die méér zouden verklaren dan de gedoodverfde academische wetenschap. Zij begrijpen onvoldoende dat zij daarmee hun eigen specifieke bijdrage ondergraven en zich in feite toch terug op het terrein van de wetenschap begeven, met eindeloze discussies als gevolg. Zij blijven gegijzeld door dat waartegen ze zich verzetten. Een voorbeeld hiervan is de aanslepende discussie over homeopathie die zich als “wetenschap” wil profileren en daardoor de kern van de alternatieve zaak mist.

In een aantal andere vormen van therapie wordt aandacht besteed aan de vragen 3 en 4. Zij stellen terecht dat de mens niet in een vacuüm leeft en buiten zijn weten voortdurend bespeeld en beïnvloed wordt door het culturele bad waarin hij zich bevindt. Deze zogenaamde systemische benaderingen zien de mens als element in een groter systeem.

Het onderliggende paradigma is echter altijd: er is iets mis met u en een specialist zal dit oplossen met een methode die voor u zal werken. Dit wekt de verwachting van een oplossing die van buitenaf zal komen. Alleen zijn de hogepriesters van god nu vervangen door de hogepriesters van de wetenschap of van het alternatieve weten. Zoals een garagist uw wagen herstelt, zonder dat u zich daar het hoofd moet over breken, zo zal een deskundige uw lichaam en uw geest repareren zonder dat u daar iets voor hoeft te doen.

De echte paradigmashift zou het radicale inzicht zijn dat niets voor u zal werken, tenzij uzelf. Alleen u kunt voor uzelf werken. Dat is het terrein van vraag 2. Dat is de overgang van een deresponsabiliserend naar een responsabiliserend paradigma, van een disempowerend naar een empowerend paradigma. Een deskundige kan u wel uitleggen wat u moet eten om uw honger op een verantwoorde wijze te stillen, maar kan niet uw verantwoordelijkheid overnemen en in uw plaats eten. Alleen u kunt zorgen dat uw lichaam behoorlijk gevoed is. Alleen u kunt ook zorgen dat uw geest behoorlijk gevoed is.

dinsdag 5 oktober 2010

Alternatieve geneeskunde is gevaarlijke nonsens

Bron: Knack.be >> Nieuws >> Wetenschap
woensdag 29 september 2010

Door Joël De Ceulaer


Edzard Ernst is de eerste hoogleraar in de alternatieve geneeskunde. In een nieuw boek maakt hij brandhout van de meeste alternatieve behandelingen.

Deze week verschijnt van Edzard Ernst en Simon Singh Bekocht of behandeld: de feiten over alternatieve geneeswijzen. ‘Het eerlijkste en meest accurate onderzoek ter wereld’, noemen de auteurs het zelf. En terecht. Ernst is hoogleraar aan de universiteit van het Britse Exeter. Singh is wetenschapsauteur, bekend van onder meer De oerknal.

Hoe is het eigenlijk mogelijk dat zoveel dokters in homeopathie geloven?
Edzard Ernst: Heel eenvoudig. Mensen die genezen, komen later bij je terug en zijn dankbaar. De mensen die niet beter zijn geworden, of patiënten die homeopathie onzin vinden, die zie je niet meer terug. Je ervaring is selectief: alleen de successen vallen op.

Een argument dat je heel vaak hoort, luidt: baat het niet, dan schaadt het niet.
Ernst: Een homeopatisch middel kan misschien ongevaarlijk zijn, maar dan is de vraag: is de homeopaat zelf ongevaarlijk? En daarop is het antwoord nee. Het niet opstarten van een effectieve behandeling kan je het leven kosten. Vergeet niet dat homeopaten ook actie voeren tegen vaccinatie, wat velen een van de grootste doorbraken in de geneeskunde zullen noemen.

Hoe zit het met de chiropractische therapie van de zogenaamde ‘krakers’?
Ernst: Bij rugpijn helpt het een beetje. Al ben ik niet onder de indruk van die resultaten en zou ik een patiënt nooit aanraden om naar een chiropractor te gaan. Er zijn honderden gevallen bekend van mensen die een beroerte hebben gekregen nadat een chiropractor hun nek had gemanipuleerd. Als je dan toch een alternatieve behandeling van je rug wil, dan kun je beter naar de osteopaat dan naar de chiropractor gaan. Een osteopaat is zachter.

Maar osteopaten beweren bijvoorbeeld ook dat ze de kwaliteit van je darmflora kunnen onderzoeken door hun handen op je buik te leggen.
Ernst: En dat is nonsens. Al die diagnostische technieken zijn gevaarlijke fantasieën, want als een patiënt echt ziek is, zal de osteopaat daar niets van merken. Sterker nog: het zou best kunnen dat hij denkt dat er niets aan de hand is, terwijl je bijvoorbeeld darmkanker hebt. Het lijkt misschien onschuldige nonsens, maar het is in feite heel erg gevaarlijke nonsens.

zondag 3 oktober 2010

Laughter really is the best medicine as doctors find it can be as healthy as exercise

Laughter can do as much good for your body as a jog around the park, scientists have claimed.

By Richard Alleyne, Science Correspondent
Published: 5:00PM BST 26 Apr 2010

Doctors describe "mirthful laughter" as the equivalent of "internal jogging" because it can lower blood pressure, stress and boost the immune system much like moderate exercise.
A number of volunteers asked to watch just 20 minutes of comedies and stand up routines saw a dramatic drop in stress hormones, blood pressure and cholesterol. Like exercise, they also had their appetite stimulated. That means that the "laughercise" could be a way to reduce heart disease and diabetes. It is especially important to the elderly who may find it hard to perform more physical activities.

Dr Lee Berk, from Loma Linda University, California, who led the study, said that emotions and behaviour had a physical impact on the body. He concluded "that the body’s response to repetitive laughter is similar to the effect of repetitive exercise". "As the old biblical wisdom states, it may indeed be true that laughter is a good medicine,” he said. Dr Berk, who has been studying the effects of laughter for more than two decades, said that the high you get from a giggling fit was similar to the endorphin rush from exercise. He has shown how it can reduce your risk of a heart attack and diabetes and generally regulate the body's vital functions. It is also an important way to de-stress after a day's work, he believes.

In the mid-1990s, Dr Berk found that laughter increases the number of natural killer cells in cancer patients. Natural killer cells are the body's way of fighting tumours. For the latest study he had 14 volunteers watch either a stressful 20 minute clip of the war film Saving Private Ryan or an extract from a comedy or stand up routine. Blood samples taken afterwards showed the reduction in stress hormones and increase in immune T cells for those who watched the comedy. Blood pressure testing showed it was down too with this group.

In 1997, Dr Berk performed experiments with diabetic heart patients. One group watched a television comedy each day for one year, another did not. The difference in outcomes was stunning. At the end of the year, the comedy-viewing group required less blood-pressure medication. Eight per cent of the comedy viewers had another heart attack, compared with 42 per cent of those who did not regularly view it.

An earlier study also showed that watching just half an hour of comedy a day slashes levels of stress hormones and compounds linked to heart disease. Levels of compounds linked to hardening of the arteries and other cardiac problems had also dropped, while levels of 'good' cholesterol – thought to protect against heart disease – rose.

An earlier study by Dr Berk also showed that the mere anticipation of a good laugh can benefit health. The expectation of watching a comedy video was enough to raise levels of feel-good endorphins and boost amounts of a hormone that helps our immune system fight infection.

The findings were presented at the Experimental Biology conference.

maandag 20 september 2010

Wat is uiteindelijk spiritualiteit?

Het begrip “spiritualiteit” kan op (ten minste) twee manieren gebruikt worden.

Enerzijds betekent spiritualiteit het denken op een hoger niveau van causaliteit, het ontwikkelen van een hoger, transcendent bewustzijn (zie de vraag over bewustzijn). Spiritualiteit is dan het wakker worden uit de gekte, uit de slaap van de vroegere identificaties, uit de talloze vormen van magisch en mythisch denken, uit het mechanische, automatische denken, om tot de loutere vreugde van het zijn te komen.
We moeten dus niets speciaals doen om tot spiritualiteit te komen, we moeten alleen iets loslaten. We moeten niets doen om vrij te zijn, we moeten alleen onze onvrijheid laten vallen, dan zijn we vrij. We moeten niets doen om gelukkig te worden, we moeten alleen ophouden met ongelukkig zijn. We moeten alleen begrijpen, we moeten alleen wakker worden.

Anderzijds wordt spiritualiteit ook gebruikt in de betekenis van nadenken over de diepere zin en de betekenis van het leven. Aangezien de betekenis van iets altijd ontleend wordt uit de plaats die het inneemt in een groter geheel, betekent dit nadenken over het grotere geheel. Dit is volwaardig mens zijn. Een bij vliegt van bloem naar bloem en verzamelt nectar. Zij is zich niet bewust dat zij deelneemt aan de bevruchting van de bloemen en daardoor uiteindelijk aan de evolutie van het leven. Zij heeft dat bewustzijn ook niet nodig want zij stelt zich geen vragen. De rijpere mens stelt zich wel vragen en heeft behoefte aan nadenken over de zin van zijn leven. Hij kan er zich niet mee vergenoegen als een bij te leven.

Een bewustzijn van de diepere zin en betekenis van het leven maakt het mogelijk de vele persoonlijke ongemakken en “tegenslagen” in het leven gemakkelijker te aanvaarden door ze in een groter kader te zien. Het grotere geheel, ongeacht hoe men dit verder benoemt, is er immers niet om voor onze voortdurende genoegdoening te zorgen.


Onder de oppervlakte kijken van alle fenomenen
– personen, dieren, planten en alle situaties –
tot in het onderliggende/bovenliggende, omliggende en alles verbindende etherische web van het alomtegenwoordige, alziende, alhorende, alproevende, alruikende, alrakende spirituele.
En je dan, terwijl je zo diep/ver in de werkelijkheid kijkt,
verbazen over de constante en continue scheppende kracht
van je eigen persoonlijke universum
en je zo gelukkig en licht voelen dat je besluit
om jezelf constant te herinneren aan die onuitsprekelijke aanwezigheid,
niet omwille van die aanwezigheid, maar omwille van jezelf.
En op die manier draag je dat bewustzijn liefdevol mee bij alles wat je doet,
altijd, wat er ook gebeurt.
Dat is spiritualiteit.

BAREFOOT DOCTOR

dinsdag 7 september 2010

Wat is wijsheid?

Wijsheid is het omgaan met de onvermijdelijke kloof tussen het wenselijke en het haalbare.
In het individuele leven heet dat levenswijsheid.
In een relatie heet dat relatievaardigheid.
In de samenleving heet dat politiek.
Het is een combinatie van conventionele intelligentie met emotionele en sociale intelligentie.
Het is omgaan met onze wensen en verlangens enerzijds en met de reële mogelijkheden en beperkingen anderzijds. Het is omgaan met het kind in ons en met de volwassene in ons. Het is omgaan met kortetermijnbevrediging en langetermijndoelstellingen.
Het is het bewandelen van de middenweg.

De Boeddha vergeleek wijsheid met de snaren van een luit. Als ze te hard gespannen zijn krijg je een schriel en scherp geluid. Als ze te slap gespannen zijn krijg je vormloze geluiden. Pas als ze matig gespannen zijn, krijg je warme tonen waarmee je muziek kunt maken. Wijsheid is fijnbesnaardheid.

Aristoteles zei reeds dat elke deugd door overdrijving een ondeugd wordt. Omgekeerd bevat dus ook elke ondeugd iets waardevols.
Dat is ook het idee achter de zogenaamde kernkwadranten van Daniël Ofman.

Wijsheden zijn geen wetenschappelijk, mathematisch of logisch aantoonbare waarheden. Een uitspraak als “Wie goed doet, goed ontmoet”, is geen wetenschappelijke waarheid. Een uitspraak als die van Kahlil Gibran: “Pijn is het breken van de schaal rond het begrijpen” is dat evenmin. Het zijn adviezen voor een gelukkiger leven, die men al dan niet kan aannemen. Wie dergelijke adviezen ter harte neemt en die wijsheid tot de zijne maakt, zal doorgaans vaststellen dat het leven er gelukkiger van wordt en dat ook anderen er beter van worden. Dat is ook waar het om gaat: wordt uw eigen leven en/of dat van anderen er beter van of niet. Niemand kan immers de objectieve “waarheid” of “onwaarheid” van dergelijke uitspraken aantonen.

Wijsheid is beseffen dat wij de wereld niet zien zoals ze is, maar zoals wij zijn. Vele denkers hebben dit gezegd en dit wordt bovendien ook wetenschappelijk steeds meer bevestigd. Onze waarneming is altijd gekleurd. Dat betekent dat wat wij in de wereld en in de anderen zien, grotendeels een projectie van onze eigen innerlijke ingesteldheid is. Wie het leven als een strijd ziet, kijkt vanuit een ingesteldheid van oorlog. Wie het leven als saai en banaal ziet, kijkt vanuit de saaiheid en de banaliteit in zichzelf. Wie de wereld als een wonder ziet, kijkt vanuit een ingesteldheid van verwondering. Wat we op die manier denken te “zien”, bevestigt dan de “juistheid” van onze innerlijke ingesteldheid. Marianne Williamson merkte op: “ons vermogen om ons blind te maken voor de schoonheid en het wonder van de wereld is fenomenaal.” Confucius zei dat wie in de ander een Boeddha ziet, een Boeddha in het hart heeft, terwijl wie de ander als een onmens ziet, onmenselijkheid in het hart heeft…

Wijsheid is beseffen dat het leven in wezen goed is. Het leven is het ultieme goede en het goede is het leven. Al wat goed is, is een uiting van het leven. Leven is het enige wat nodig is, de enige reden om gelukkig te zijn. Al te veel mensen beseffen evenwel slechts op het einde van hun leven of ter gelegenheid van een ernstige ziekte, dat het leven het enige goed is dat echt kostbaar is. Geen enkele bezitting en geen enkel vastgoed weegt op tegen het “levensgoed”.

Wijsheid is beseffen dat het leven altijd onbegrijpelijk en onvoorspelbaar is en dat veiligheid, zekerheid en voorspelbaarheid illusies zijn. Het leven ontsnapt altijd aan onze pogingen het in theoretische begrippen en regels te vatten en een orde op te leggen waardoor we het zouden kunnen “begrijpen”. Het leven is creatie, een avontuur. De enige passende houding is een open houding van nieuwsgierigheid naar het avontuur, als een reiziger, als een onderzoeker, als een antropoloog. Er zijn geen positieve en negatieve gebeurtenissen, er zijn alleen merkwaardige, verrassende gebeurtenissen.

Wijsheid is het onderscheid kennen tussen belangrijke en onbelangrijke dingen. Vele mensen vinden hun bezittingen, hun woning, hun succes, hun carrière, hun status, hun populariteit het belangrijkst. Daarnaast spreken ze over de “kleine dingen” zoals wakker worden ’s ochtends, de zon zien, de lucht zien, ademen, het lichaam kunnen bewegen, kunnen opstaan en lopen, hun hond of hun kat kunnen aaien, bloemen kunnen bekijken… In werkelijkheid zijn dat nochtans de belangrijke dingen, de wonderlijke dingen waar we ons kunnen over verwonderen. Vaak hebben mensen het nodig de dood in de ogen te kijken, alvorens te beseffen dat ze al wat ze belangrijk vonden graag zouden willen geven om dat ene terug te krijgen wat echt belangrijk is: het leven. Dat is het ene dat niet meer terug te krijgen is. Al de rest is in feite bijkomstig…

Wijsheid is beseffen dat al wat wij en anderen doen en al onze emoties van een goede intentie vertrekken en het goede tot doel hebben. Alleen zijn onze emoties en onze daden soms te klein, te kortzichtig, te onwetend. Alleen zijn we te veel gehecht aan bepaalde zaken die we denken nodig te hebben en verzetten we ons te veel tegen andere. Vandaar dat de Boeddha zei: alle kwaad komt van onwetendheid. Onwetendheid over wat werkelijk tot het goede leven en tot geluk kan leiden. Niemand wordt gedreven door het kwade om het kwade. Altijd is er het geloof dat men zich door een bepaalde daad beter zal voelen. Iedereen probeert zich immers goed te voelen. Alleen weet niet iedereen even goed hoe dat te doen. Als men met mededogen naar een misdadiger kijkt, vindt men altijd een ongelukkig kind. En een kind probeert in zijn onwetendheid van zijn onwelzijn af te komen door wild om zich heen te trappen, tegen al wat toevallig in de buurt is, mensen en dingen. Een volwassene kent andere methoden, hij kan in therapie gaan, een gedicht schrijven of een boek lezen. Een kind trapt om zich heen. Een kind weet niet beter. Vele kinderen leven in volwassen lichamen.

Wijsheid is ook beseffen dat niet alles om je eigen persoon draait, dat het universum er niet is om het je naar de zin te maken en dat vele ongelukkige gebeurtenissen het gevolg zijn van blinde (onwetende!) krachten en niet van een vijandige aanslag van slechte mensen op jouw hoogstpersoonlijk welzijn. Blinde krachten in de vorm van een boom die op je valt, die op je kind valt, of blinde krachten in de vorm van een ongelukkig mens die op je valt, die op je kind valt, omdat je toevallig op de plaats bent waar die blinde krachten samenkomen. Wijsheid is de wereld aanvaarden zoals ze is, in plaats van ze te zien door de bril van “leuk” of “niet-leuk”. Met de woorden van Seneca: “… een beetje minder spijt over het verleden, een beetje minder angst voor de toekomst, en een beetje meer liefde voor het heden.”

Wijsheid is ook het leven zien als een prachtige reis op een prachtig cruise-schip. Het schip doet de prachtigste plaatsen aan: Madagascar, de Malediven, de Balearen, de Caraïben, Australië, Polynesië… Maar de meeste passagiers vergeten naar buiten te kijken en zijn volkomen in beslag genomen door de kleine probleempjes met hun comfort, met het eten, met het slapen, met hun kleding, met het nagaan of de buurman niet meer heeft gekregen dan zij zelf, of ze niet teveel moeten betalen voor hun extra drankjes… En ondertussen schuiven de prachtigste landschappen voorbij… Tot men aan het einde van de reis vaststelt dat het een enkele reis was, er is geen terugkeer, wat men niet gezien heeft is voorbij, men is vergeten gelukkig te zijn.

zondag 5 september 2010

Wat is de tijd? Wat is een goed tijdsgebruik?

De vraag naar het bestaan van de tijd komt uiteindelijk neer op de vraag naar het bestaan van beweging. Het idee van tijd is immers onlosmakelijk verbonden met het idee van beweging, net zoals afstand onlosmakelijk verbonden is met het idee van ruimte. Men zou zich ook kunnen afvragen of afstand wel bestaat. Afstand is gewoon een maat voor de ruimte zoals tijd een maat is voor beweging.

Als niets beweegt, is er ook geen tijd. Tijd is een maat voor het evalueren van beweging. Omgekeerd meten we de tijd met behulp van beweging: de beweging van de aarde om haar as, de beweging van de aarde om de zon, of de beweging van een radertje in een uurwerk of van atomen in een atoomklok.
Vóór het universum bestond, was er dus ook geen tijd, omdat er eenvoudigweg geen beweging was.
Als het universum ooit zal ophouden te bestaan, zal ook de tijd ophouden te bestaan omdat er geen beweging meer zal zijn. Dat zal dan niet de eeuwigheid zijn, maar de tijdloosheid.

Daarnaast kan onderscheid worden gemaakt tussen de externe kloktijd en de interne tijdsbeleving. De externe kloktijd is een afspraak die nodig is om het leven te organiseren en afspraken te maken. Hij is te vergelijken met de afmetingen van een landschap in kilometer. Dat is een handige maat, maar het zegt niets over de beleving van dat landschap. De tijdsdimensie staat naast de drie dimensies van de ruimte.

Een probleem is dat mensen steeds meer volgens de externe kloktijd (het agenda) leven en bijna geen vat meer hebben op hun interne tijdsbeleving. We dreigen een soort automaten te worden die gestuurd worden door de tijd en door de waan van de dag. Zelfs van kinderen is de tijdsbesteding al bijna tot op de minuut geregeld. Tijd om na te denken is er niet meer bij. Je moet altijd iets te doen hebben en je moet het liefst druk hebben. Er is geen tijd meer om tijd te hebben…

Wat is het geheim van een goed tijdsgebruik?

Men kan niet meer tijd in het leven brengen.
Men kan wel meer leven in de tijd brengen.
Leef elk moment alsof het je laatste is.
Leer elk moment alsof je eeuwig zult leven.

vrijdag 20 augustus 2010

Bestaat er een God?

Bestaat de schoonheid van een roos? Bestaat het mysterie van het leven? Bestaat het wonder van de liefde?

Bij deze vragen gaat het dus niet om een god die ingeroepen wordt om datgene te verklaren wat de wetenschap nog niet kan verklaren. Het gaat niet om een god die de leemten in onze kennis moet opvullen. Het gaat om ervaringen waar de wetenschap sowieso niets over te zeggen heeft en niets over kán zeggen. De wetenschap kán ons niets zeggen over de ervaring van de schoonheid van een roos of van een geliefde.

Mensen die zeggen niet in een god te geloven, verklaren in feite niet te geloven in een bepaald godsbeeld, een bepaalde religieuze iconografie en een bepaalde godsdienstige praktijk. Een god die zich zou bezig houden met het opleggen van wetten aan zijn schepselen en die boos of verdrietig zou zijn over het gedrag van zijn schepselen, kan inderdaad niet veel respect afdwingen.

Maar wie in het leven gelooft, gelooft ook in god want god is gewoon alles wat er is. God is gewoon een ander woord voor wat wij “schoonheid” en “mysterie” noemen.
Natuurlijk kan iemand zeggen dat hij de schoonheid van een roos of het mysterie van het leven niet ziet en dat hij er dus niet in gelooft. Maar iemand die dat zou zeggen, zou ons niet overtuigen van de juistheid van zijn visie, maar eerder van zijn blindheid… Toch zou je zo iemand niet van zijn overtuiging af kunnen brengen. Als iemand de schoonheid niet ziet, dan kun je daar niets tegen beginnen, tenzij hem uitnodigen de ogen te openen en nog eens te kijken …

dinsdag 10 augustus 2010

Maar de wetenschap heeft toch aangetoond dat alles neerkomt op chemische reacties in de hersenen?

Dat hebt u helemaal goed begrepen.
Alles wat een mens doet is uiteindelijk het resultaat van vele miljarden neuronen die neurotransmitters afvuren in synapsen en verbindingen maken met vele duizenden andere neuronen. Dat is veel meer informatie dan het bewustzijn kan bevatten en begrijpen. Het bewustzijn kan de enorme hoeveelheid informatie op microniveau onmogelijk verwerken. Net zoals wij een televisiebeeld niet kunnen begrijpen door de kleur en de helderheid van alle pixels van het beeldscherm na te gaan.
Hoewel wij dus weten dat de uiteindelijke causaliteit op microniveau ligt, is dat niet het niveau van onze ervaring.
Wij kunnen ook een dans niet begrijpen door alle spiercontracties van de danser na te gaan en wij kunnen een schilderij niet begrijpen door de eigenschappen van de verf te onderzoeken.
Wij kunnen weliswaar op microniveau wetenschappelijk onderzoek doen, maar dan verliezen we de ervaring op macroniveau. Wij kunnen uit het onderzoek van de cellen en de moleculen van een roos nooit de ervaring van schoonheid van de roos begrijpen, net zoals we uit het onderzoek van de letters in een roman nooit het verhaal van de roman zullen begrijpen.

Volgens neurochemische theorieën is het therapeutische effect van antidepressiva toe te schrijven aan een beïnvloeding van processen op het niveau van de neurotransmissie. De empirische en conceptuele kloof tussen neurochemische processen en depressieve klachten en symptomen verklaren echter de beperkte verklarende kracht van deze theorieën. In neurochemische theorieën worden immers concepten gebruikt (neurotransmitters, receptoren …) die zo sterk verschillen van de concepten waarmee een depressie wordt beschreven (sombere stemming, waardeloosheid, zinloosheid, schuldgevoelens…) dat een direct verband tussen beide niet mogelijk lijkt.

Hoewel de wereld inderdaad om elementaire deeltjes of om kwantum-elektrodynamica draait, hebben wij voor het begrijpen van onze ervaring behoefte aan veel grotere, grovere patronen en voor ons hanteerbare concepten als lichaam, geest, religie, emotie, wil, verlangen, schoonheid, liefde, geluk, grootmoedigheid, onzekerheid, trouw, jaloezie, eenzaamheid, humor, angst, woede, depressie, enz. die behoren tot de ongrijpbare dagelijkse patronen van de macrowereld. Dit zijn de entiteiten die betekenis voor ons hebben. Onze diepste overtuigingen hebben geen betrekking op elektronen of op neurochemische begrippen maar op de genoemde mentale categorieën.

Hoewel het juist is dat we kunnen inzoomen op het echte causale niveau van de chemische reacties, of zelfs van de elektrochemische soep van neurale gebeurtenissen of elementaire deeltjes als elektronen en protonen of quarks, gluonen en leptonen, is het pas als we uitzoomen en onze aandacht verschuiven naar een hoger niveau, dat entiteiten in beeld komen die daarvoor volkomen onzichtbaar waren en dat betekenis duidelijk wordt. Het is op dit niveau dat we een voor ons bruikbare kaart van de werkelijkheid vinden, waarop ook het “ik” voorkomt, naast de concepten “binnen” en “buiten”, “zelf” en de “ander”. Het bewustzijn geeft ons een min of meer overzichtelijke kaart van de wereld, van onszelf en van onze plaats in de wereld. Het is onze illusie over onszelf, hoewel er voor de meeste mensen waarschijnlijk niets zo werkelijk lijkt als het idee dat er een echte “ik” huist in ons binnenste. Wij schrijven ons gedrag toe aan dingen die we verlangens of wil noemen, die we op hun beurt toeschrijven aan een “ik”. Het ik is een noodzakelijke mythe. Daniel Dennett noemt het ik ons “centrum van narratieve zwaartekracht.” Zoals wij ogen nodig hebben om te zien, hebben wij een “ik” nodig om te zijn. Maar ook dat is een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid…

Het inzoomen op de lagere niveaus van causaliteit gaat doorgaans gepaard met uitspraken als “Het is toch allemaal maar …” waarbij de drie puntjes naar believen kunnen ingevuld worden door dingen als chemische reacties, neurotransmitters, geld, macht, seks, enz. Dit inzoomen op de lagere niveaus wordt reductionisme of materialisme genoemd en wordt vaak naar voren geschoven door mensen die zich daartoe op de wetenschap beroepen, hoewel dit op zich geen wetenschappelijke uitspraak is. De omgekeerde beweging, het inzoomen op de hogere niveaus (moreel, ethisch, sociaal, politiek, globaal, spiritueel, transcendent…) is kenmerkend voor een meer geestelijke, idealistische, spirituele ingesteldheid. Beide houdingen zijn op zich legitiem en verdienstelijk. Alleen de uitsluitende nadruk op één van beide houdingen leidt tot eenzijdigheid en schept meer verwarring dan helderheid.

Als een fysicus zou proberen een ballet, een liefdesaffaire of een oorlog uit te leggen door erop te wijzen dat deze activiteiten het gevolg zijn van triljoenen en nog eens triljoenen botsingen met behoud van impulsmoment tussen vluchtige kwantummechanische deeltjes, dan wordt niemand daar wijzer van. Niemand zal het in zijn hoofd halen een liefdesverklaring te doen in de aard van: “de oneindige hoeveelheid atomen, moleculen en cellen in jou heeft de oneindige hoeveelheid atomen en moleculen en cellen in mij ertoe aangezet moleculen aan te maken die de moleculen in mijn benen naar deze plaats hebben geleid om jouw moleculen te ontmoeten teneinde…” Maar u begrijpt het natuurlijk al: dit leidt helemaal nergens naar!

Maar alternatieve wetenschap kan toch andere dingen verklaren?

Alternatieve wetenschap is nog altijd wetenschap. Alleen een andere vorm. Het bovenstaande is dus ook geldig voor alternatieve wetenschap. Het belangrijkste verschil is dat wetenschap in principe herhaalbaar en objectief controleerbaar is. Vele alternatieve verklaringen maken gebruik van vage termen als trillingen of energieën waarmee men alles kan verklaren maar niets objectief kan vaststellen. Maar een verklaring, ook een alternatieve verklaring, is nog altijd niet de beleving. De ervaring van de schoonheid van een roos blijft ongrijpbaar voor elke vorm van wetenschap.

Maar alternatieve therapieën werken toch?

Alternatieve therapieën werken inderdaad, waarschijnlijk om dezelfde reden dat vele reguliere therapieën werken: omdat mensen er in geloven. Ook vele genezingen in de reguliere geneeskunde berusten immers in grote mate op het placebo-effect van het geneesmiddel en de arts.

donderdag 5 augustus 2010

Zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen?

Volgens de titel van een populair boek komen mannen van Mars en vrouwen van Venus. Hoewel deze zienswijze uiteraard al te eenvoudig en te veralgemenend is, zegt zij toch iets nuttigs over de belangrijke verschillen tussen de beide geslachten.

Er zijn uiteraard vele reële verschillen tussen mannen en vrouwen. Sommige zijn genetisch bepaald, andere zijn cultureel bepaald. Heel schematisch zijn mannen agressiever, competitiever en beter in abstract denken, terwijl vrouwen meer op verbondenheid en samenwerking gericht zijn en meer taken tegelijk kunnen uitvoeren. In werkelijkheid liggen de zaken natuurlijk complexer en zou het juister zijn te stellen dat zowel mannen als vrouwen een eerder mannelijk of een eerder vrouwelijk brein kunnen hebben.

We kunnen de metafoor van Mars en Venus dan ook beter wat uitbreiden.

We zouden dan kunnen zeggen dat sommige mensen van Mars lijken te komen. Meestal zijn dat mannen, maar iedereen kent toch ook wel vrouwen die daarbij horen. Dat zijn mensen die altijd klaar zijn voor de strijd. Zij zijn rationeel, dominant, perfectionistisch en intolerant. Zij brengen het niet echt ver.

Sommige mensen lijken echter van de Maan te komen. Zij klagen dat mensen misbruik van ze maken en hemelen zichzelf op door te zeggen dat ze “te goed” of “te lief” zijn. In werkelijkheid zijn het doetjes die bang zijn om een confrontatie aan te gaan of door anderen niet leuk gevonden te worden. Mensen kunnen alleen over je heen lopen als je voor ze gaat liggen. Als je je als een voetmat gedraagt, trek je mensen aan die hun voeten willen vegen. Het zijn losers die niet geleerd hebben dat je respect en waardering moet verdienen. Zij komen evenmin ver.

Sommige mensen lijken dan weer van Venus te komen. Dat zijn vaak vrouwen, maar ook een aantal mannen hoort in deze categorie thuis. Venus-mensen zijn vaak ook onzeker en angstig maar zien zichzelf vooral als slim en opportunistisch. Deze mannen en vrouwen gebruiken hun uiterlijk zoals een generaal gebruik maakt van de geografische kenmerken van een slagveld. Met hun verleidingskunsten kunnen zij wel wat winst binnenhalen, maar op lange termijn brengen ook zij het niet echt ver. Als je moet “winnen” om te winnen, ben je geen echte winner.

De echte wijze mensen zijn van de Aarde. Zij bewandelen de middenweg en zoeken een evenwicht tussen verschillende en tegengestelde eigenschappen. Zij zijn veeleisend maar niet onredelijk. Zij zijn vriendelijk en tolerant zonder een doetje te zijn. Zij kunnen charmeren en van hun uiterlijk genieten maar weten wanneer het op inzet en vasthoudendheid aankomt. Zij zijn wellicht niet bij iedereen geliefd maar weten dat men het niet iedereen naar de zin kan maken. Zij hoeven niet zo nodig te “winnen” om te winnen maar genieten wel van het spel.

Uiteraard is de realiteit nooit zo netjes in hokjes op te delen en de meeste mensen zullen wel iets van al deze profielen in zich hebben…

maandag 2 augustus 2010

Hoe ontstaan psychische problemen en symptomen? Wat kan therapie?

Er is geen consensus over een wetenschap die psychologie zou heten. Er is geen wetenschap van de mens als (min of meer) vrij en bewust wezen. Al wie wat literatuur heeft doorgenomen of symposia heeft bijgewoond, weet dat verschillende psychologische stromingen aan dezelfde feiten verschillende betekenissen toeschrijven en de betrokken therapeuten zullen aan hun patiënten dan ook een andere “waarheid” vertellen. Alle therapeuten kunnen verhalen vertellen over patiënten waarbij deze benaderingen “gewerkt” hebben. Al deze “waarheden” blijken dus ook te “werken”…

Een van de dingen die onze inspanningen om iets over de wereld en de mensen te leren, in de weg staan, zijn de verhalen die we te horen krijgen, die we gaan geloven en die we weer doorvertellen aan anderen, waaronder onze kinderen. Deze gedeelde mythologieën kloppen vaak niet met de realiteit en leiden dan tot foute beslissingen, zoals een reiziger die kan verdwalen omdat hij een onjuiste kaart gebruikt.

Het inzicht in de redenen waarom mensen zich op een bepaalde manier gedragen, is achtergebleven bij ons begrip van de materiële wereld of van lichamelijke ziektes. We zien onszelf graag als onafhankelijke individuen met vaste waarden en normen die onze daden op betrouwbare wijze sturen. Er zijn voldoende argumenten dat dit vaak niet het geval is. De experimenten van Stanley Milgram in de jaren 60 in New Haven tonen aan dat gewone mensen ertoe overhaald kunnen worden anderen pijnlijke en zelfs dodelijke elektrische schokken toe te dienen als ze maar dachten dat ze deelnamen aan een “experiment” van Yale University. Al wat vereist was, was iemand in een witte jas die hun vertelde dat ze door moesten gaan. De lectuur van Milgrams boek Obedience to Authority is bijzonder ontnuchterend.

We zijn getuige geweest van de gruwelen van de Holocaust, de afslachting van Vietnamese burgers bij My Lai, gruwelen van de oorlog in de Balkan, de mishandeling van Irakezen in Abu Ghraib, de genocide in Rwanda, de gruwelen in Congo… De conclusie lijkt onontkoombaar dat iedereen tot goede en slechte daden in staat is en uitermate beïnvloedbaar is.

Toch kan gesteld worden dat ons gedrag globaal altijd bedoeld is om ons te beschermen tegen gevaar of om ons aangename gewaarwordingen te verschaffen. Deze gevaren of aangename gewaarwordingen kunnen intern of extern zijn, reëel of ingebeeld, bewust of onbewust. Dat is de basis waarom wij doen wat wij doen. Er is geen ondubbelzinnig verband tussen de uitlokkende gebeurtenis en het gedrag. Mensen kunnen met andere woorden dezelfde symptomen vertonen om verschillende redenen.

Het enige verschil tussen normaal gedrag en symptoomgedrag is dat normaal gedrag doorgaans niet voor problemen zorgt en terwijl symptoomgedrag doorgaans als problematisch wordt bestempeld.

Vanuit een psychoanalytische invalshoek is een symptoom een poging om een onderliggend conflict op te lossen. Het is een symptomatische bovenbouw op een onopgelost conflict, die de betrokkene beschermt tegen het opnieuw beleven van de vroegere ervaring die als ondraaglijk pijnlijk werd ervaren. Dat was het geval bij de initiële gebeurtenis, doorgaans “trauma” genaamd.* Het is die neurotische structuur die het essentiële verschil vormt met gewone, existentiële levensproblemen, waarvoor op zich geen echte therapeutische behandeling vereist is maar die meer te maken hebben met levenskunst en levenswijsheid.

Een symptoom is dus in eerste instantie een oplossing en de betrokkene zal, zelfs als het probleemgedrag hinderlijk is, dit gedrag toch niet gemakkelijk opgeven, tenzij hij ofwel ervan overtuigd raakt dat het vroegere gevaar niet langer bestaat, of geleerd heeft dat er betere oplossingen zijn om zichzelf te beschermen.
Zo kan een negatief beeld van de toekomst (bijv. bij depressie) bescherming bieden tegen mogelijke toekomstige ontgoochelingen en zal angst voor mannen bescherming bieden tegen mogelijke onaangename seksuele ervaringen. Voortdurende zelfkritiek en lage zelfwaardering kan gezien worden als een poging om aan te sporen tot harder je best doen om het beter te doen en aldus te beschermen tegen de mogelijke gevaren van afkeuring door anderen. Antisociaal of ander probleemgedrag kan een bescherming zijn tegen de gevaren van onvoldoende aandacht krijgen van anderen. Helaas slagen symptomen niet vaak in hun opzet…

In een aantal andere gevallen kan de patiënt evenwel een dermate uitzonderlijk aangename ervaring hebben meegemaakt, dat het probleemgedrag of symptoom bedoeld is om die aangename gewaarwordingen opnieuw te kunnen beleven.

In de verschillende theoretische formuleringen van de verschillende therapeutische scholen wordt dit eenvoudige uitgangspunt vertaald in een andere en vaak complexe terminologie met moeilijke en diepzinnig klinkende woorden en begrippen (onbewuste fantasieën of conflicten, trauma’s, ervaringen in de kinderjaren of de adolescentie, neurotransmitters, oedipuscomplex, castratieangst, trauma’s in vorige levens…).

Wat kan een therapie?

Een psychisch probleem kan altijd beschreven worden in termen van een overdracht (“transfer”) van emoties van de ene ervaring met een situatie of persoon naar een andere. Zo kan een vrouw die als adolescente te maken had met ongepast seksueel gedrag van een familielid, als volwassen vrouw bij elk seksueel contact een “onverklaarbare” afkeer voelen. Iemand die in een tunnel onwel is geworden kan een fobie voor tunnels ontwikkelen. Dit is de zogenaamde negatieve transfer. Er zou sprake zijn van een positieve transfer bij een kind dat bijv. een lieve hond als huisdier heeft gehad en daarna altijd een voorliefde voor honden heeft behouden. Het begrijpen van een symptoom is dus het begrijpen van een overdracht.**

Op grond van het voorgaande kan dan gezegd worden dat een therapie uit één of meer van de volgende vier basisstappen zal bestaan:

  1. het ontdekken van een initieel gebeuren (het “trauma”)
  2. het begrijpen van de pijnlijke ervaringen van het initiële gebeuren
  3. begrijpen hoe het symptoom de patiënt beschermt tegen het opnieuw beleven van deze pijnlijke ervaringen
  4. de patiënt helpen te begrijpen dat het vroegere gevaar niet langer een gevaar is en/of dat er betere manieren zijn om zich te beschermen.
De eerste drie stappen zijn bedoeld om “inzicht” te verwerven en het symptoom als het ware te deconstrueren tot onderliggende betekenisstructuren. In het beste geval leidt dat tot een bewustwording van het onderliggende conflict, waardoor de patiënt uitgenodigd wordt er doorheen te gaan en tot andere/betere conclusies te komen, iets wat de patiënt voordien door de symptomatische bovenbouw kon vermijden. Freud waarschuwde zijn leerlingen dan ook dat zij zich bij het begin van een behandeling de vraag moesten stellen of zij de patiënt wel iets beters te bieden hadden dan de (symptomatische) “oplossing“ die de patiënt zelf al gevonden had …

Aangezien alleen laatste stap echt “therapie” is, gaan een aantal theoretische richtingen, vooral de zogenaamde “oplossingsgerichte benaderingen”, er van uit dat alleen stap 4 echt essentieel is om symptoomgedrag te verhelpen. Hoewel dat wellicht waar is, willen vele patiënten toch een antwoord op de “waarom”-vraag. Mensen willen nu eenmaal een soort historische coherentie en causaliteit in hun leven zien. Het is dan ook redelijk op deze vraag in te gaan, op voorwaarde dat dit binnen de redelijke tijdspanne van enkele sessies kan gebeuren. Er kan immers heel wat tijd zoek gemaakt worden met het “naar boven brengen” van “diep materiaal” en dit kan zelfs maken dat de “echte” pathogene patronen niet in beeld komen. Afgezien van de altijd onzekere status van het antwoord op de “waarom”-vraag, kan nochtans aangenomen worden dat het gemakkelijker is om in te zien dat er geen gevaar meer is of dat er betere manieren van bescherming zijn, als men begrijpt wat het gevreesde gevaar juist was. De meeste aandacht moet evenwel toch naar punt 4 gaan. (zie bijv. de vraag over angst)

Conceptueel kan punt 4 gezien worden als de overgang van het ene zelfbeeld, wereldbeeld of paradigma naar een ander, meer bepaald van de leefwereld van het kind van toen naar de leefwereld van de volwassene van nu, van afhankelijkheid en afwezigheid van keuze naar vrijheid en verantwoordelijkheid. In de ervaringswereld komt dat neer op de overgang van het ene symbolische of metaforische mentale landschap naar een ander. Elke afscheid van een zelfbeeld of wereldbeeld gaat evenwel gepaard met gevoelens van angst en onzekerheid. Patiënten (en andere mensen) zullen vaak slechts met moeite hun oude zienswijze opgeven, omdat dit ondanks alles een vertrouwde en comfortabele structuur was die zich vrijwel automatisch (“onbewust”) aandient. Toch is dat de creatieve stap die vooruitgang mogelijk maakt. Problemen wijzen erop dat de grenzen van een denkwereld bereikt zijn. Problemen moeten dus niet weggewerkt of vermeden worden (zoals in het symptoomgedrag juist het geval was), maar moeten toegelaten en aanvaard worden. Een therapie zal dus altijd moeten laveren tussen de klippen van het zien van het probleem als een louter geïsoleerd probleem van het individu buiten elke sociale context versus het zien van het probleem als een louter probleem van externe invloeden waarvan de patiënt het onschuldige “slachtoffer” is.

Een probleem moet omarmd worden zoals een moeder een moeilijk kind omarmt. Een zogenaamd “probleem” is immers een mogelijkheid, een uitnodiging om dieper na te denken en tot nieuwe inzichten te komen, net zoals Einstein in de problemen met het denkmodel van Newton een mogelijkheid heeft gezien om tot een nieuw model te komen. Elke patiënt moet in zijn persoonlijk leven dus een beetje een Einstein zijn. Dat is ook de basis van elke martiale kunst: de energie van de tegenstander niet “bestrijden” maar ze juist gebruiken om tot een oplossing te komen. De positieve psychologie stelt dat in elk patiënt die lijdt, een gezond en intact individu schuilt.***

De oorspronkelijke Griekse betekenis van het woord “therapeut” is “dienaar”. Een therapeut moet ten dienste staan van de patiënt die naar nieuwe inzichten zoekt. Hij kan niet handelen vanuit een groot en arrogant “weten”. Geen enkele therapeutische benadering zal voor de patiënt “werken”. Een therapie kan beter gezien worden als een soort couveuse waarin de therapeut vanuit een bescheiden positie van welwillende samenwerking de patiënt helpt vragen te stellen en te onderzoeken om bepaalde verhalen los te laten en tot andere verhalen en tot een ander symbolisch landschap te komen. Lijden en geluk zijn immers het gevolg van symbolen en verhalen die we voor waar houden…

_________________

* Een trauma hoeft niet altijd objectief heel zwaarwichtig te zijn. Het essentiële is dat de betrokkene er voor zichzelf zwaarwichtige conclusies aan verbindt, zelfs als de gebeurtenis in de ogen van anderen weinig belangrijk is.

** “Begrijpen” moet hier met de nodige reserve gehanteerd worden. Hoewel we kunnen “begrijpen” dat iemand die door een hond gebeten wordt, een fobie voor honden kan ontwikkelen, is duidelijk dat dit niet noodzakelijk het geval zal zijn voor iedereen die door een hond gebeten wordt. Het is volstrekt onmogelijk te voorspellen of te “begrijpen” of een bepaald persoon die door een hond gebeten is, ook een fobie zal ontwikkelen. Net zo begrijpen we dat een griep door het griepvirus veroorzaakt wordt, maar we kunnen onmogelijk voorspellen of een bepaald individu bij contact met het griepvirus ook een griep zal krijgen. Dit gebrek aan voorspelbaarheid is uiteraard een ernstige beperking van de status van onze “wetenschap” van de mens.

*** Dit is een parafrase op Freud die beweerde dat elk gezond persoon een patiënt is die zichzelf niet kent.







dinsdag 20 juli 2010

Hoe verloopt de ontwikkeling van het bewustzijn tot een hoger bewustzijn?

De ontwikkeling het bewustzijn, van geboorte tot volwassenheid, werd door vele onderzoekers en auteurs onderzocht en beschreven.

Elk menselijk wezen begint zijn leven in totale eenheid (symbiose) met de biologische wereld van de moeder. Het pas ontstane en zich ontwikkelende leven krijgt daaruit alles wat het nodig heeft inzake zuurstof, voedende bestanddelen, warmte, enz. Het leeft in een volledige biologische eenheid, die ook na de geboorte nog grotendeels doorgaat. Het is een archaïsche fase waarin het kind zich nog van niets bewust is en alleen betrokken is op zijn biologische overleving, d.i. op het aantrekken van goede dingen en het afstoten van ongewenste dingen. Het leeft in termen van wenselijk en niet-wenselijk. De baby wordt uitsluitend gestuurd door lichamelijk-emotionele impulsen en instincten.

Als het bewustzijn langzaam wakker wordt, treft het kind een wereld aan waarin het omringd is door (in zijn ogen) grote, machtige figuren, die de macht hebben om hem te voeden of niet te voeden, hem warm in te dekken of kou te laten lijden, hem te knuffelen of niet. Hij leeft dus in een soort magische wereld waarin hij onderworpen is aan machten waarop hij aanvankelijk geen enkele macht kan uitoefenen. Later ontdekt het kind dat het een beperkte maar toch zeer reële invloed kan uitoefenen en dat de machtige figuren om hem heen in beweging komen als hij lacht of als hij huilt. Hij ontdekt dus hoe hij door bepaalde activiteiten, bepaalde rituelen, kan maken dat er meer wenselijke dingen naar hem toe komen en ongewenste dingen op afstand kunnen worden gehouden. Op die manier maakt hij kennis met de basisregels van het leven.

Naarmate het kind zich verder ontwikkelt en door de taal toegang krijgt tot de symbolische wereld van de volwassenen, gaat het zijn begrip van de wereld conceptualiseren en structureren in verhalen (sprookjes) die het in zijn gezin of zijn groep van afkomst hoort of die het zelf verzint, en waardoor het denkt zijn invloed en zijn macht in en op de wereld te kunnen vergroten. Dit is de mythische fase, de fase van de verhalen, de sprookjes, de overtuigingen over de wereld en over de anderen en over wat hoort en niet hoort. Het is de fase van het prepersoonlijke, prerationele, conventionele, conformistische denken omdat de culturele verhalen en mythen gaan over wat in de cultuur, in de eigen groep, als normaal en passend wordt beschouwd. Het kind denkt nu in termen van moeten en mogen.

Pas later komt het kind, als adolescent, in een fase van persoonlijk, kritisch, redelijk denken, waarin hij steeds meer als een volwassen mens gaat denken. Het volwassen bewustzijn gaat steeds meer de mythen uit de vroegere perioden aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Het gaat zich steeds meer afvragen of het wel redelijk is te blijven geloven wat hij zolang gelooft heeft, wat hem tijdens de opvoeding of de opleiding als waar werd voorgehouden en wat misschien nog als waar wordt voorgehouden. Hij gaat steeds meer vragen stellen bij de culturele verhalen, sprookjes, mythen, clichés en oneliners. Hij beseft niet alleen dat Sinterklaas niet bestaat, maar ook dat vele andere mythen niet langer steek houden. Dat is dan ook de fase van het postconventionele denken. Het kind gaat steeds minder denken in termen van moeten en mogen en steeds meer in termen van waarden, d.i. in termen van abstracte principes die voor iedereen gelden. Dit redelijke, persoonlijke, postconventionele, postconformistische denken neemt de rest van het leven in beslag en is in feite nooit afgerond. Het is de basis van de hele filosofie en van wat wij wetenschap noemen. Het gaat dus niet om een nieuw corpus van kennis die het vorige zou vervangen. Het gaat veel meer om een houding van onderzoek, waarin de vele mythen op hun geloofwaardigheid en bruikbaarheid bevraagd worden. Wetenschap is geen dogmatisch stelsel dat aangeeft wat waar is en wat niet, maar een houding van openheid en van onderzoek. Het is een methode om tot betrouwbare kennnis te komen.

Parallel met de hoger geschetste ontwikkeling is er een beweging naar een steeds groter wordend bewustzijn, van een egocentrisch bewustzijn (ik-bewustzijn) naar een groepsbewustzijn (etnocentrisch wij-bewustzijn) en ten slotte naar een globaliserend, persoonlijk wereldbewustzijn dat alle mensen omvat (wij allemaal). Een kind is van nature egocentrisch. Een volwassene kan in principe een wereldbewustzijn hebben.
Dat geeft overigens toegang tot de nog latere fasen van een nog groter, zogenaamd transpersoonlijk, transrationeel, hoger bewustzijn dat niet alleen alle mensen maar ook de hele natuur, het hele leven en het hele universum omvat. Dat leidt tot mystieke ervaringen en tot zogenaamde transcendentie of spiritualiteit.

In al die fasen zijn er specifieke waarden, manieren van denken en van de wereld zien, manieren van lijden en liefhebben en van relaties aangaan.

Hoe verlopen de overgangen tussen de fasen?

De ontwikkeling verloopt in een proces van differentiatie, desidentificatie en integratie. Datgene waarmee het “ik” zich in een bepaald stadium identificeerde (bijv. het lichaam of de gevoelens), wordt overstegen, getranscendeerd in een hoger stadium. Vanop dit hogere stadium kan de vorige manier van zijn meer objectief, als een object vanop een zekere afstand worden waargenomen. Gevoelens worden gezien als processen die zich in mij voordoen, maar die ik niet ben. Ook gedachten kunnen gezien worden als processen die zich in mij voordoen, maar die ik niet ben. Ik ben telkens diegene die waarneemt. Het “ik” beseft telkens dat het niet was wat het dacht dat het was. Het differentieert en desidentificeert zich ervan. In plaats van te zeggen “ik voel…”, zou het beter zijn te zeggen “er is in mij een gevoel…”. In plaats van te zeggen “ik denk dat …”, zou het beter te zeggen “er wordt in mij gedacht dat …”. Daardoor ontstaat een nieuw bewustzijn, een nieuw “ik” dat vanop een zekere afstand naar het vorige ik kan kijken. Met andere woorden: het subject van het vorige stadium is een object van het volgende stadium geworden. Het nieuwe subject staat op een hoger niveau.

Een baby moet zich eerst letterlijk differentiëren van het lichaam van de moeder, maar blijft nog bijna geheel geïdentificeerd met het eigen lichaam. Naarmate zijn verbaal en conceptueel bewustzijn ontwaakt en toeneemt, kan het zich van het lichaam differentiëren en het vanop een zekere afstand bekijken. Het lichaam is nu een object geworden van het mentale subject. Tegelijk is het lichaam in dat subject geïntegreerd, het is er een onderdeel van geworden. Daardoor ontstaat ook de mogelijkheid met het lichaam om te gaan.
Zo moet het kind zich ook differentiëren en desidentificeren van zijn emoties en van zijn denken.

Het is echter belangrijk te beseffen dat de vorige stadia weliswaar getranscendeerd kunnen worden, maar daardoor niet verdwijnen. Er komt alleen telkens een laag bij. Dat betekent dat men ook altijd, uit bewuste keuze of vaker uit gewoonte, de optie heeft om terug vanuit een vroeger stadium te gaan functioneren. De vroegere stadia en de daarbij horende strategieën zijn immers ouder en dieper biologisch verankerd. Dat betekent dat ook een volwassene, zelfs op hoge leeftijd, nog altijd de mogelijkheid heeft zich te gedragen als een baby die in een magische of mythische wereld leeft en probeert door huilen of eisen te krijgen wat hij denkt nodig te hebben. De oudere mechanismen zijn nog altijd aanwezig. Bewust leven, wakker zijn, betekent juist vanuit een hogere laag een bewuste sturing geven aan het leven. Maar de neiging is altijd aanwezig om weer in een onnadenkend, automatisch gedrag terecht te komen, om weer in een magische en mythische slaap te vallen.

Hoe komt men tot een hoger, transcendent bewustzijn?

Als het proces van desidentificatie verdergaat, kan het bewustzijn steeds meer “ontwaken”, wakker worden, zich steeds meer bewust worden en zich steeds weer differentiëren en “loslaten”. Al wat je kunt denken of voelen, ben je uiteraard niet. Al wat het oog kan zien, kan immers niet het oog zelf zijn. Een gedachte over een appel is niet de appel zelf. Een gedachte over de ander is niet de ander. Een gedachte over jezelf is niet jezelf. Als je elke gedachte weglaat, blijft uiteindelijk alleen nog het loutere bewuste zijn over. Als je niet meer bewust bent van “iets”, blijft alleen nog het loutere bewuste zijn. Dat is de weg naar een hoger bewustzijn, naar transcendentie. Dan kom je in de stilte. Dan besef je dat je de denker, de ziener, het oog zelf bent en altijd al geweest bent.

zaterdag 10 juli 2010

Wat is de ware aard, de essentie van de mens? Wat is bewustzijn?

Een eerste vraag die men zich kan stellen, gaat over de status van ons bewustzijn, onze mentale ruimte, ons waarnemende en reflecterende “ik”. Dit “ik” kunnen we namelijk nergens situeren of aanwijzen. Zodra we over het “ik” nadenken, is er immers een tweede soort “ik” dat toeschouwer lijkt te zijn en gedachten produceert over het eerste “ik”. Maar welk “ik” is dan ons echte “ik”? Welk “ik” zijn we dan? Welke toeschouwer kijkt toe op de toeschouwer? Het “ik” is iets als de horizon, die we denken duidelijk te kunnen ontwaren, maar hoe meer we proberen er bij te komen, hoe meer hij zich lijkt terug te trekken. Het “ik” is voor zichzelf altijd een ander. “Je est un autre” aldus Rimbaud.
Ook als we zeggen “ik denk” of “ik voel”, lijkt dat merkwaardig. Wie is het “ik” dat spreekt over een “ik” dat denkt of voelt? En waar komen die gedachten en gevoelens dan vandaan? Het “ik” waarover gesproken wordt, moet bij definitie een ander “ik” zijn dan het sprekende “ik” dat aan het woord is…
Sartre zei: “Al wat we over het ik kunnen zeggen, is zeker niet het ik”, want al wat we zeggen zijn gedachten en het “ik” kan toch niet een gedachte zijn. Vergelijk dit met wat Lao¬ Tse zei: “Alles wat de mens van het hogere kan zeggen, is zeker niet het hogere.” Alleen een mystiek zwijgen of een soort poëtische taal kan naar dat hogere verwijzen, zonder dat dat hogere daardoor “gekend” kan worden.

Op elk ogenblik stromen via onze zintuigen vele miljoenen bits informatie uit de omwereld bij ons naar binnen. Slechts een minieme fractie hiervan bereikt na een ingrijpende verwerking ons bewustzijn en vormt er een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid, een simulatie waarin de input van verschillende zintuigen samenkomt in één zogenaamde “ervaring” van de wereld. Door het vermogen van levende wezens om bepaalde aspecten van de omgeving gewaar te worden, ontstaat ook het vermogen om bepaalde aspecten van zichzelf gewaar te worden. Het zou voor een levend wezen immers wel zeer abnormaal zijn een rijk, meerlagig waarnemings- en categoriseringsvermogen te hebben ontwikkeld zonder in staat te zijn iets van dat apparaat op zichzelf te richten. De Britse bioloog Richard Dawkins zei: “Misschien ontstaat bewustzijn als de simulatie van de wereld door het brein zo complex wordt, dat het een model van zichzelf moet omvatten.” Door het bewustzijn ontstaan onder meer de concepten “binnen” en “buiten”, “zelf” en de “ander”. Het bewustzijn geeft ons een kaart van de wereld, van onszelf en van onze plaats in de wereld. Het is onze illusie over onszelf, hoewel er voor de meeste mensen waarschijnlijk niets zo werkelijk is als het gevoel dat er een echte “ik” huist in ons binnenste. Wij schrijven ons gedrag toe aan dingen die we verlangens of wil noemen, die we op hun beurt toeschrijven aan een “ik”. Het ik is een noodzakelijk mythe. Zoals wij ogen nodig hebben om te zien, hebben wij een “ik” nodig om te zijn. Maar ook dit is een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid …

Net zoals een computer op zijn scherm een aantal keurige en hanteerbare symbolen weergeeft (mappen, bestanden, projecten, pagina’s, brieven, een vuilnisvat…) die de gebruiker kan begrijpen en waar hij op kan reageren zonder dat hij zich bezig hoeft te houden met de miljoenen 0’en en 1’en die op elk ogenblik door de computer verwerkt worden, zo geeft het bewustzijn ons keurige en nette symbolen waarmee wij kunnen werken. Het computerscherm geeft ons de illusie dat we de computer “begrijpen”, dat we begrijpen hoe het ding “denkt”. Ons bewustzijn geeft ons de illusie dat wij onszelf zijn en onszelf en de wereld begrijpen. Wij geloven “intuïtief” in het “ik”, net zoals wij “intuïtief” geloven dat de zon om de aarde draait. Alleen is de “ik”-mythe veel moeilijker uit ons hoofd te verdrijven dan de mythe van het geocentrisme.

Er gebeurt dus heel wat tussen het ogenblik van de waarneming van een realiteit door de zintuigen en de “bewustwording” ervan. Volgens de opmerkelijke studies van Benjamin Libet duurt dit proces ongeveer een halve seconde. Er is dus heel wat ruimte voor subliminale waarneming, niet-bewust denken en verwerken, het formuleren van hypothesen van de werkelijkheid en nog een heleboel andere activiteiten. Al deze activiteiten kunnen toegeschreven worden aan het “onbewuste”, aan “intuïtie”, of aan een “goddelijk principe”. Het bewustzijn behoudt de illusie van heer en meester te zijn. Diverse vormen van meditatie kunnen gezien worden als pogingen om toegang te krijgen tot deze “andere” interne of externe realiteit.

Zoals we een kaart nodig hebben om onze weg te vinden in de complexiteit van een stad of een land, hebben we ons bewustzijn nodig om onze weg te vinden in de complexiteit van de werkelijkheid. Daartoe moeten we ons behelpen met een kaart die ons door anderen is gegeven. Maar wat echt belangrijk is, is niet de kaart te kennen, maar de werkelijkheid. De wereld is veel rijker dan we kunnen vermoeden bij het bekijken van de kaart. Ook wijzelf zijn veel rijker dan we kunnen vermoeden bij het bekijken van de kaart van onszelf die we hebben meegekregen.

Volgens Julian Jaynes* is het bewustzijn een analogon van wat we de echte wereld noemen. Het is opgebouwd met een vocabularium waarvan alle termen metaforen of analogen zijn voor verschijnselen in de echte wereld. De realiteit van het bewustzijn is van dezelfde orde als de realiteit van wiskunde. Het maakt het mogelijk zonder de hulp van gedragsmatige procedures tot adequate beslissingen te komen. Het bewustzijn is, zoals wiskunde, een operator, eerder dan een ding of een recipiënt. Daniel Dennett beschrijft het bewustzijn met de metafoor van een gesimuleerde virtuele seriële computer in de parallelle hardware van onze hersenen. Zowel Daniel Dennett** als Tor Nørretranders*** spreken van het bewustzijn als een “user illusion”.

Ons bewustzijn lijkt voor ons dagelijks functioneren overigens niet eens zo bijzonder belangrijk, zoals blijkt uit het feit dat onze gedachten bij de meeste dingen die wij doen (door de stad lopen, autorijden, eten, de vaat doen … ) ergens anders kunnen zijn. We weten doorgaans niet hoe we gedaan hebben wat we gedaan hebben. Alleen zijn we ons daar niet van bewust, omdat we niet bewust zijn van het feit dat we niet bewust zijn. Alleen als zich iets onverwachts voordoet (bijv. een verkeersopstopping) komt ons bewustzijn in actie.

Bovendien lijken mensen zich ook het best te voelen op ogenblikken waarop ze hun bewustzijn niet nodig hebben, d.i. in een toestand van moeiteloze “flow” waarin alles als vanzelf lijkt te gaan en mensen zich niet bewust zijn van de tijd, hun omgeving en zichzelf… zoals bij het lezen, het muziekbeluisteren of het fietsen. Het bewustzijn is daarbij zelfs eerder een verstorende factor met zijn obsessie om alles te controleren en te beoordelen, met als gevolg angsten, gebrek aan zelfvertrouwen, enz.

Hoe onvatbaar ook, toch lijkt ons bewustzijn, ons “ik” dus, één van de belangrijkste producten van onze mentale activiteit, één van de hoofdpersonages in ons mentale theater. Het is het komische, dramatische of melodramatische hoofdpersonage, waarmee we ons identificeren. Daniel Dennett noemt het ik ook “het centrum van narratieve zwaartekracht.”** Zonder een dergelijke centrale “referentie” zeggen we niet te weten wie we zijn en dat lijkt ons moeilijk leefbaar. Dit personage heeft vaak kenmerken gekregen die gevormd zijn door wat anderen ons hebben doen geloven over ons zelf. Vaak waren die anderen belangrijke personen in onze jeugd, toen we nog erg beïnvloedbaar waren. Het kan ook gaan om bepaalde “conclusies” of “beslissingen” die in ons ontstaan zijn ter gelegenheid van gebeurtenissen die een grote indruk op ons gemaakt hebben. Vaak denkt men dan alleen aan negatieve gebeurtenissen, zogenaamde “trauma’s”, die ons geloof in onszelf verzwakt hebben, maar het kan net zo goed gaan om gebeurtenissen die ons geloof in onszelf versterkt hebben.

Toch heeft het iets bevrijdends als we dat idee van een centraal en vastomlijnd “ik” proberen los te laten. Net zoals het iets bevrijdends heeft als we het idee van een vaste aarde als centrum van het universum loslaten. Als we aannemen dat het leven zich in ons voordoet, dat zich in ons een biologisch, evolutionair en sociaal scenario voordoet, en dat gedachten en gevoelens zich in ons voordoen, zonder dat wij kunnen zeggen wat het “ik” eigenlijk is. Zou het niet juister zijn te zeggen: “Er wordt in mij gedacht”?

De essentie lijkt dus niet een kleine kern te zijn, een klein en diep centrum, een soort kern van een geheel, maar veeleer het allesomvattende, dat wat er rest nadat alle beperkende ideeën en theatrale ensceneringen verdwenen zijn. Dan wordt duidelijk dat de essentie eerder het alles is, het nu en altijd, het hier en daar, het alles tegelijk.

In wezen is jezelf zijn ook een ander zijn. Onze essentie is immers niet individueel en klein, maar veel groter dan al wat we kunnen tonen en zien en verbindt ons met alle andere mensen in dit leven. Het zijn onze beperkingen, ons begrensde ego dat ons doet geloven dat we afgescheiden zijn. Maar wat ons scheidt van het grotere geheel is niets anders dan een grens die we onszelf opgelegd hebben, net zoals landsgrenzen grenzen zijn die door de mens opgelegd zijn. Zij zijn niet “natuurlijk” of “essentieel”. Als we de landsgrenzen zouden kunnen loslaten, bijv. omdat we beseffen dat we het niet meer nodig hebben om oorlog te voeren over de banale verschillen tussen mensen, dan zou de landkaart er plotseling veel eenvoudiger uitzien.


__________

*Jaynes, Julian (1976). The Origin of Consciousness in the Breakdown of the Bicameral Mind. Boston: Houghton Mifflin

**Dennett, Daniel (1991). Consciousness explained. Allen Lane, The Penguin Press.

***Nørretranders, Tor (1998). The User Illusion. New York: Viking Penguin