woensdag 20 mei 2009

Ik laat voortdurend over mij heen lopen en als ik neen zeg voel ik mij schuldig. Mensen zeggen soms dat ik te goed ben. Wat moet ik doen om meer assertief te zijn? Hoe kan ik mij beschermen en mijn grenzen stellen?

Stel u gerust: te goed zijn is even onmogelijk als te gezond zijn.

Als mensen “over zich heen laten lopen” is dat meestal uit angst voor afwijzing door de anderen. Zij sloven zich uit om de aanvaarding en de goedkeuring van anderen te krijgen. Zij zijn bang om “mensen te kwetsen” omdat ze bang zijn niet aanvaard te zullen worden. Die angst berust op de biologische angst van elk zoogdier om niet aanvaard te worden en uit het nest of uit de groep gestoten te worden. Ook voor kinderen is aanvaard worden een levensnoodzaak. Volwassenen begrijpen dat die aanvaarding weliswaar nog altijd plezierig is, maar niet meer levensnoodzakelijk. Volwassenen begrijpen ook dat je altijd wel door sommigen aanvaard zult worden en door anderen niet.

Mensen die bang zijn om anderen te “kwetsen” beseffen ze niet dat zij er daarbij impliciet van uitgaan dat de anderen niet voldoende volwassen zijn om in staat te zijn voor zichzelf te zorgen. Maar daardoor bewijzen de anderen geen dienst. Door hun (over)bezorgdheid behandelen ze anderen immers als zwakke en incompetente personen die beschermd moeten worden. Zij maken anderen afhankelijk van hun “hulp” en helpen ze niet om op langere termijn voor zichzelf te kunnen zorgen. In ernstige gevallen spreekt men van co-dependentie, d.i. een afhankelijkheid van de afhankelijkheid van anderen. Zij hebben mensen nodig die geholpen willen worden omdat zij het nodig hebben mensen te kunnen helpen om zich goed te kunnen voelen. (Vraag: wie helpt dan wie?)

Het is belangrijk te begrijpen dat deze mensen in werkelijkheid niets doen “voor anderen”, maar alleen voor zichzelf. De zogenaamde “opoffering” is een illusie. Niemand “offert zich op”. Hun gedrag is immers gebaseerd op hun eigen behoeften en emoties en gaat dus niet over de ander. Voor sommigen lijkt het moeilijk te aanvaarden dat mensen in feite altijd voor zichzelf handelen. Als iemand iets doet “voor een ander”, is dat immers omdat hij het zelf nodig of belangrijk vindt om dat voor die ander te doen. Mensen doen dus altijd wat ze willen en ze doen dat altijd om hun eigen redenen. De eigen reden is in de meeste gevallen angst om afgewezen te worden. De eigen reden komt dus neer op de behoefte om aanvaard te worden.

Maar in werkelijkheid is het zo dat mensen veel gemakkelijker door anderen aanvaard worden als ze beginnen met zich goed te voelen in plaats van dat van anderen te laten afhangen. Anderen reageren immers ook altijd op ons gedrag. De manier waarop je je tegenover jezelf gedraagt, is voor anderen een model voor hoe zij zich tegenover jou zullen gedragen. Je moet niet verwachten dat anderen meer respect zullen tonen dan je voor jezelf toont. Niemand kan “over je heen lopen” als je rechtop blijft staan, maar als je je als een voetmat gedraagt, dan zul je mensen aantrekken die hun voeten willen vegen. Als je toont dat de kwaliteit van je leven voor jou niet zo belangrijk is, dan moet je niet verwachten dat anderen dat wel zullen doen.

Het gevolg is wel dat je jezelf tot een zeurend en klagend iemand maakt. Klagen lucht wel even op maar uiteindelijk maak je het daardoor erger voor jezelf. Door je afhankelijkheid geef je anderen een macht over jou en stel je je zwak op. Je traint jezelf in het ongelukkig zijn en klagen. Je geeft de ander dus niet de beste versie van jezelf. Als je echt iets voor de ander zou willen doen, dan kun je dat alleen maar doen door de beste versie van jezelf te geven. De ander heeft geen behoefte aan een slachtoffer of aan een slaafje, maar aan iemand waar hij kan naar opkijken. En als de ander toch een slaafje zou willen, dan bewijs je hem geen dienst door daar op in te gaan. Dan zou je hem juist een grotere dienst bewijzen door hem er vriendelijk op te wijzen dat andere mensen geen slaafjes zijn.

Als je de anderen en jezelf een echte dienst wil bewijzen, creëer dan in je geest de best mogelijke versie van het grootst mogelijke idee van jezelf en handel dienovereenkomstig. In feite is het veel gemakkelijker door anderen aanvaard te worden als je begint met je goed te voelen! Mensen zoeken het gezelschap van mensen die zich goed voelen, niet van zwakke en bange mensen.

Ben ik dan nog wel gewapend tegen de anderen? Ik moet mij toch beschermen?

Dan heb je geen wapens en geen bescherming meer nodig! Wapens en bescherming zijn tekens van zwakte en angst die je alleen maar nodig hebt als je denkt in vijandig gebied te zijn. Maar de anderen zijn je vijanden niet en de beste afweer tegen de negativiteit van anderen is een schild van positiviteit en vriendelijkheid. De gedragsmatige uiting van vriendelijkheid is een glimlach. Daardoor “ontwapen” je de ander en toon je dat de ander geen macht over jou heeft, dat je de macht over jezelf in handen hebt.

Maar de mensen zijn zo negatief en agressief!

De vraag is niet hoe de mensen zijn of hoe je ze kunt beoordelen, de vraag is hoe je zelf wil zijn! Mensen zijn agressief en gewelddadig als zij geen andere mogelijkheden meer zien en zich bang en machteloos voelen. Zij zijn vaak als kinderen die uit machteloze woede en frustratie tegen de meubelen schoppen. De samenleving reageert daarop vaak op haar beurt met geweld (straffen, gevangenissen, oorlog … ) omdat zij evenzeer geen andere mogelijkheden ziet. Dat houdt de cyclus van geweld en agressie in stand. Op die manier blijft men in de barbaarsheid. De oplossing voor het probleem van geweld is immers niet nog méér geweld, maar de overgang naar andere, geweldloze en meer liefdevolle wijzen van denken en gedrag.

zaterdag 25 april 2009

Ik heb zo weinig zelfvertrouwen en ik hou niet van mezelf. Kan ik leren meer van mezelf te houden?

Op de eerste plaats moet onderscheid gemaakt worden tussen zelfwaardering en zelfvertrouwen.

Zelfwaardering is de erkenning van het recht om te bestaan, om er te zijn. Twijfel aan het recht om te bestaan kan ontstaan bij mensen die als kind niet voldoende ervaren hebben dat het goed was er te zijn omwille van het loutere feit er te zijn. Dit zijn kinderen die vaak beoordeeld (d.i. goedgekeurd of afgekeurd) werden op hun gedrag en hun prestaties. Deze kinderen leren dat liefde voorwaardelijk is en een beloning is van goed gedrag. Iemand die als kind geen zelfwaardering heeft geleerd, kan als volwassene toch nog tot het inzicht en de overtuiging komen dat het recht om te bestaan niet van anderen gekregen kan worden. Men heeft het recht er te zijn, gewoon omdat men geboren is. Men krijgt het recht er te zijn van het leven zelf. Een kind kan dit soort overwegingen niet maken en heeft de ervaring nodig. Een volwassene kan door reflectie alsnog tot deze ervaring komen. Denken dat men niet het recht heeft er te zijn, is immers een gebrek aan inzicht in het leven. Men heeft het recht er te zijn, omdat men er is.

De liefde van ouders is vaak immers van een bedenkelijke en oordelende kwaliteit en geeft vaak een verwrongen beeld van wat liefde is. Weinig mensen hebben heldere ideeën over wat liefde eigenlijk inhoudt. De liefde van andere mensen is vaak zeer voorwaardelijk en weinig betrouwbaar en wij geloven ook niet meer dat er een god is die van ons houdt. Wij lijken dus op niemand te kunnen rekenen om van ons te houden, zodat er ons niets anders rest dan van onszelf te houden. Maar daar hebben wij weinig modellen voor en dat vergt een reflectie waar een kind niet toe in staat is. Een kind kan het gebrek aan liefde alleen begrijpen als een gevolg van het feit dat het zelf niet goed genoeg is en geen liefde waard is.

Van jezelf houden is niet verliefd zijn op jezelf of jezelf bewonderen voor je eigenschappen of kwaliteiten, maar is open staan voor en respect hebben voor het leven dat zich in je afspeelt, dat ieder van ons in zich draagt, en dat wij “ik” noemen. Het heeft meer te maken met verwondering en respect dan met verliefd zijn. Het is verwonderd dankbaar zijn voor het geschenk van het leven, voor de uitnodiging er te mogen zijn. Het is blij zijn met het leven waarvan je als individu een manifestatie bent. Het meest liefhebbende dat je voor jezelf kunt doen, is ja-zeggen tegen het leven in jezelf, jezelf toestaan te zijn zoals je bent met de talenten die je gekregen hebt, net zoals liefde voor anderen betekent de anderen aanvaarden zoals ze zijn. Als je jezelf niet kunt aanvaarden, zul je ook anderen niet kunnen aanvaarden. Niet-aanvaarden is de basis van elke agressie, zowel naar jezelf als naar anderen. Liefde voor jezelf betekent het aanvaarden van jezelf, d.i. het onvatbare, wonderlijke wezen dat in jezelf leeft en dat je “ik” noemt. Het is alleen door onze neiging alles (wetenschappelijk) te verklaren en te begrijpen en vooral te beoordelen en te evalueren, dat we niet meer verwonderd zijn. Wat we denken te kennen, wekt geen verwondering meer. Verwondering ontstaat als we begrijpen dat we niet kunnen kennen en alleen maar niet-begrijpend en niet-oordelend aanwezig kunnen zijn…

Toch blijft dit een merkwaardige conceptuele oefening met een in tweeën gesplitst “ik”: een “ik” dat waardeert en een “ik” dat gewaardeerd wordt. Zelfwaardering moet echter meer zijn dan een concept, een zelfbeeld of een dialoog met jezelf. Het moet een manier van in jezelf wonen zijn. Elk idee over jezelf is immers alleen maar een idee dat het “ik” nooit kan vatten. Elk denken over het “ik” is niet het “ik”. Het “ik” is precies de denker die zich op elk ogenblik manifesteert. (Op dit ogenblik is dat de denker die denkt over de denker die denkt over het “ik”.) Het “ik” is geen vaststaande entiteit maar een levende aanwezigheid, een dynamische stroom van ervaringen in elk moment waarop je jezelf toestaat er gewoon te zijn als een niet-oordelend bewustzijn, zonder enig concept (“goedkeuring” of “afkeuring”) over jezelf, als een geïnteresseerde, neutrale getuige van wat er in je geest gebeurt. Door die geestestoestand vriendelijk en mededogend te omarmen, voel je een groter bewustzijn dan die geestestoestand, zoals de zon groter is dan de wolken, zelfs als die de zon verduisteren…

Zelfvertrouwen daarentegen heeft te maken met vertrouwen in de mogelijkheden om dat te doen waarvoor je er gekomen bent, namelijk het leven te leven en op een waardige en verstandige wijze met moeilijkheden om te gaan. Zelfvertrouwen is in de moderne maatschappij een kwestie en een probleem geworden wegens het grote belang dat gehecht wordt aan allerlei prestaties en te bereiken doelstellingen.

In de individualistische hedendaagse samenleving gelooft de mens nog alleen in zichzelf. Er is geen hogere instantie meer die vertrouwen geeft. Er is geen grote hemelse papa meer die alles in orde zal brengen en ook de wetenschap wekt weinig vertrouwen na de vele rampen die de “verlichte” mens over de mensheid heeft gebracht. In onze op prestaties en competitie gerichte samenleving worden vragen als “zelfwaardering”, “van jezelf houden”, “zelfvertrouwen” enz. dan ook als vragen naar persoonlijke eigenschappen en prestaties gezien. Men kan alleen nog in zichzelf geloven. Van de samenleving krijgt men “liefde” en wordt men gewaardeerd als men het even goed of bij voorkeur beter doet dan de anderen. Allerlei idolen worden bejubeld. Vooral mensen met een onvoldoende ontwikkelde zelfwaardering gaan daardoor overmatig belang hechten aan meetellen door “goed presteren”. Zij proberen hun bestaansrecht af te kopen met goede prestaties.

Onze houding tegenover onszelf is een weerspiegeling van onze houding tegenover anderen. In een samenleving waar anderen hard en meedogenloos geoordeeld, veroordeeld en gestraft worden, zullen mensen ook hard en meedogenloos over zichzelf oordelen. Als we anderen niet vertrouwen, zullen we ook onszelf niet vertrouwen. Als we onszelf niet kunnen bevrijden van onze eisen en verwachtingen, zullen we ook anderen niet kunnen bevrijden van onze eisen en verwachtingen.

Dat leidt tot een soort zelftwijfel van de ondermijnende soort die het gevolg is van angst om tekort te schieten of ongeschikt bevonden te worden. Er is een soort angst om betrapt te worden op tekortkomingen waardoor mensen zichzelf juist daardoor een brevet van onvermogen geven. De angst om niet goed genoeg bevonden te worden en om afgewezen te worden is waarschijnlijk de moeder van alle angsten. Het is een angst waar iedereen zal moeten leren mee omgaan om tot een solide basis van emotionele maturiteit te komen. In die zin moet een te veilig en warm nest zelfs als een handicap worden gezien omdat men dan onvoldoende stevigheid heeft verworven en door elk teken van afwijzing door anderen geheel van streek kan raken. Hoewel het fijn zeilen is als het water rustig is en de zon schijnt, brengt dat weinig grote zeilers voort…

Bij zelfvertrouwen gaat het in wezen evenwel helemaal niet om persoonlijke eigenschappen. Zelfvertrouwen is gewoon vertrouwen in het leven dat in ons is. Als wij een trap oplopen, dan weten wij niet hoe wij het doen om de nodige zenuwbanen en spieren aan te sturen. Al wat wij doen is een voornemen maken, een intentie formuleren, en vervolgens vertrouwen wij er gewoon op dat het lichaam onze intentie zal uitvoeren. Het lichaam is de uitvoerende instantie. Als wij spreken, beginnen wij gewoon aan een zin en wij vertrouwen erop dat iets in ons, onze hersenen bijvoorbeeld, de woorden in de juiste volgorde zullen produceren. Net zoals wij een bepaalde auto “vertrouwen” omdat wij de fabrikant vertrouwen, omdat hij van een goed merk is, niet omdat wij hem helemaal onderzocht hebben, zo kunnen wij onszelf vertrouwen, omdat wij de fabrikant kunnen vertrouwen, omdat wij van een goed merk zijn! Namelijk van het merk “mens”. Net zoals wij een auto niet zelf gebouwd hebben, heeft niemand zijn leven, zijn lichaam of zijn mentale vermogens zelf bedacht of gebouwd. Ons lichaam, onze emoties en ons denkvermogen zijn ontwikkeld in een evolutionair proces van research and development dat al vele miljoenen jaren bezig is. De evolutie heeft daarbij heel wat ervaring opgedaan en is redelijk betrouwbaar gebleken. Wij kunnen ze dus redelijk vertrouwen. Ons leven en ons lichaam zijn geschenken van deze evolutie. Het zijn tevens onvermijdelijke partners in de dans van het leven.

Men kan denken aan iemand die op de oceaanbranding surft. Het zogenaamde zelfvertrouwen van de surfer betreft niet alleen hemzelf, maar het hele proces van het surfen. Hij vertrouwt evenzeer op de golf die hem draagt als op zijn lichaam dat zich op de juiste wijze laat dragen. Wij begrijpen niet hoe de zee dat doet. Wij begrijpen ook niet hoe het lichaam dat doet. Wij weten alleen dat we het hele proces kunnen vertrouwen, net zoals wij het lichaam kunnen vertrouwen als het bijv. ademt, de bloedsomloop in stand houdt of een trap oploopt. Wij kunnen vertrouwen op het leven dat in ons is en ons draagt. Speciale gaven zijn niet nodig, vertrouwen in het leven volstaat. Het leven is als een goede moeder die zelfs een angstige, protesterende, huilende en ongelukkige baby liefdevol in de armen sluit.

Het begint er evenwel op te lijken dat men het idee heeft dat men het leven moet kunnen kiezen en inruilen, net zoals men een auto kan kiezen en zo nodig inruilen. Het idee ontstaat dat men “recht heeft” op een even “goed” leven of een even “mooi” lichaam als de buurman, als de anderen.
Daarbij vergeten wij dankbaar te zijn omdat we sowieso een leven hebben, omdat we een lichaam hebben waarmee we kunnen deelnemen aan het leven op deze aarde.
We krijgen geen stempel “goed genoeg” omdat we even goed of beter zijn dan anderen, we zijn “goed genoeg” omdat het leven ons heeft uitgenodigd om er te zijn en om bij te dragen tot het leven. We zijn niet “goed genoeg” vanwege onze persoonlijke prestaties of eigenschappen, maar omdat we deel uitmaken van een groter geheel. Net zoals de cellen in ons lichaam goed genoeg zijn omdat ze hun functie in het grotere geheel vervullen.

Het is merkwaardig dat in landen waar huwelijken gearrangeerd worden, er niet meer echtscheidingen of ongelukkige huwelijken zijn dan in onze landen waar we de vrije keuze hebben. Dat komt omdat er een mentaliteitsverschil is. Wij beoordelen of wat we gekregen hebben wel goed genoeg is en of het wel aan onze wensen en verwachtingen beantwoordt. In andere culturen leert men te waarderen wat men gekregen heeft, wat er is. Daardoor leert men gelukkig te zijn, in plaats van zich af te vragen of wat er is wel gelukkig kan maken.

De gedachte dat wat er is niet goed genoeg is, is de basis van alle ongeluk.
Leren liefhebben wat er is, is de basis van alle geluk.


maandag 20 april 2009

Hoe kun je nog gelukkig zijn als je kind vermoord is? Dat kun je toch niet aanvaarden? Dan is er toch geen normaal leven meer mogelijk?

We kunnen dat onaanvaardbaar vinden, maar helaas gebeuren onaanvaardbare dingen ook. Ook dat is natuurlijk onaanvaardbaar, maar op die manier komen we dus niet uit de paradox van de onaanvaardbaarheid…

Ik heb ooit een vrouw die ter wereld was gekomen met spina bifida (een zgn open rug) en die dus heel haar leven in een rolstoel moest doorbrengen, horen zeggen: “Het enige verschil tussen normaal leven en leven met een beperktheid, is dat je met een beperktheid heel wat meer over het leven moet nadenken.” Inderdaad. Gelukkig zijn als het leven meezit is geen kunst. De kunst is gelukkig te zijn als het leven of het lot je niet zo gunstig gezind is. Dan is het leven een uitdaging, een test met diverse moeilijkheidsgraden. In de school komt normaal eerst de les en dan komt het examen. In het leven komt vaak eerst het examen en dan komt de les…

Dat wordt geïllustreerd door een bekend Zen-verhaal. Stel dat je met je bootje rustig op een rivier aan het varen bent en dat er plots een ander bootje tegen je opbotst. Het is begrijpelijk dat je dan geïrriteerd en boos zult reageren, tot je merkt dat het andere bootje gewoon leeg is… Dan verdwijnt toch je boosheid? Dan ga je toch niemand aanklagen en bestraffing eisen? Het voorval is nog wel vervelend, maar er is domweg niemand om boos op te worden. Je boosheid verdwijnt dan ook meteen… Je duwt het bootje weg en vaart door met je eigen bootje.
De les en het inzicht is dat de ander vaak als een leeg bootje is. De ander is gewoon dermate opgeslorpt in zijn eigen leven en zijn eigen problemen, dat hij onoplettend tegen jouw bootje is gevaren. Je was gewoon toevallig op die plaats. Met andere woorden: zie het gedrag van de ander als een veruitwendiging van de problemen van die ander en niet als een vijandige aanval op het eigen leven en welzijn.

Stel dat je over straat loopt en een kind komt naar je toe en geeft je een flinke trap die je flink pijn doet. Waarschijnlijk zult u behoorlijk ontstemd zijn, maar gaat u dat kind een even krachtige trap terug geven? Gaat u bestraffing eisen? Als u even nadenkt begrijpt u dat dat kind handelde uit een boosheid die niets met u te maken had. Dat is nu eenmaal wat boze en ongelukkige kinderen doen: zij trappen tegen alles in de buurt, tegen mensen, tegen meubelen. Als u een trap terug zou geven, zou u precies hetzelfde doen en zou u zich evenzeer als een boos kind gedragen. Ofschoon u pijn hebt, zult u het kind dus proberen uit te leggen dat dergelijk gedrag niet kan.

In deze denkwijze kunnen we nog een stapje verder gaan. Stel dat je met je kind rustig in een bos aan het wandelen bent en heel mooie ervaringen hebt. Plots is er een windstoot die een boom doet kraken waardoor die op je kind valt. Je kind is dood. Tegen wie zal je woede zich dan keren? Ga je de wind aanklagen? Ga je de boom aanklagen? De natuur? De kosmos? Wie zal je dan antwoord geven op de vraag “Waarom?” Wie zal er gestraft worden zodat jij “eindelijk aan je rouwproces kunt beginnen”?
De enige bijkomende stap die je nu nog moet maken, is mensen die kwaad doen te leren zien als boze, ongelukkige kinderen die geen andere (en betere) manier kennen om uiting te geven aan hun boosheid en hun ongelukkig zijn.

Vaak is ons lijden het gevolg van het feit dat wij ons domweg op een plaats bevonden waar onbekende, blinde krachten samengekomen zijn en ons getroffen hebben. Waarom maakt het voor uw lijden een verschil uit of de krachten het gevolg waren van de wind of van de psychopathie van een ander mens? Uw lijden is toch in beide gevallen hetzelfde? Beide zijn “onaanvaardbaar”. Waarom is het ene dan toch makkelijker te “aanvaarden” dan het andere?

Als wij “gerechtigheid” en bestraffing eisen, dan doen wij net hetzelfde: wij willen uiting geven aan onze boosheid door een trap terug geven, door te eisen dat de ander bestraft wordt en lijdt. Wij denken dat ons lijden zal verminderen door het lijden van de ander…
(Zie verder de vraag over gevangenisstraffen.)

Maar zo kun je het toch niet zien?

Dat is een keuze. Wij hebben geen keuze in wat ons overkomt, maar wij hebben altijd keuze in hoe wij daar mee omgaan.

In persoonlijke gesprekken en meldingen in de media blijkt echter altijd weer dat vele betrokkenen niet op de eerste plaats bezig zijn met zich weer goed voelen in het leven. Velen willen zelfs niet gelukkig zijn want dat zouden ze onaanvaardbaar en een verraad tegenover hun vermoorde kind vinden.
Zij zoeken daarentegen erkenning en gerechtigheid, zij zoeken genoegdoening en wraak. Zij willen een bestraffing van de dader. Zij voelen zich “gestraft” doordat zij lijden omdat iets hen werd “afgepakt” en zij zoeken een “bestraffing” van de dader. Zij denken dat het lijden van de dader ertoe zal leiden dat zij zich beter zullen kunnen voelen. En als de dader geen in hun ogen voldoende zware straf krijgt, noemen zij zich “dubbel gestraft”. Daarvoor worden vaak fortuinen besteed aan dure advocaten. Dit populaire geloof wordt ook in de media, in verenigingen en in zelfhulpgroepen uitvoerig besproken en toegelicht. Al te weinig wordt beseft dat de betrokkenen met hun haat alleen zichzelf verder pijnigen en vergiftigen. Daar wordt niemand beter van.

Daardoor wordt in feite hetzelfde schema gevolgd als dat van de dader, namelijk slecht voelen leidt tot zinloze agressie in de hoop zich beter te voelen. Zoals een kind dat zich slecht voelt en wild om zich heen trapt in de hoop zich daardoor beter te zullen voelen. Deze hoop blijkt meestal ijdel. Uit vele getuigenissen van betrokkenen en hulpverleners blijkt inderdaad dat dit niet het geval is. Het lijden (de “straf”) van de ander brengt geen vrede in het eigen hart. Het vergif van de haat blijft bestaan en het lijden blijft.

Hoe kun je die moordenaars verstaan?

Mensen proberen altijd gebeurtenissen te “begrijpen”. Dat “begrijpen” is een illusie. We kunnen mensen niet “begrijpen” zoals we machines kunnen begrijpen. Het gedrag van machines kunnen we voorspellen. Het gedrag van mensen kunnen we nooit voorspellen. We vinden dus nooit de “reden” of de “oorzaak” van het gedrag van mensen. Dat kunt u gemakkelijk vaststellen als u over uw eigen gedrag nadenkt. Waarom denkt u dat de uitkomst van de rechtszaak belangrijk is voor uw welzijn? Ook dat kunt u niet verklaren. U gelooft dat omdat u dat gelooft. Ook op die “waarom” vraag is er geen afdoende antwoord.

In een debat na de uitzending “Faites entrer l’accusé” van 24 januari 2010 op de Franse zender France 2 werd een verband gelegd tussen een ongestructureerde jeugd (met materiële, affectieve, intellectuele en/of spirituele armoede, met andere woorden met een tekort aan moederlijke én vaderlijke functie) en delinquent gedrag op latere leeftijd. Met andere woorden: achter elk delinquent gedrag vinden we een mens die lijdt. Een bekend advocaat die aan het debat deelnam, verklaarde dat hij nog nooit een beklaagde had moeten bijstaan waarvoor dat niet het geval was. De omgekeerde redenering gaat evenwel niet op: een ongestructureerde jeugd leidt niet noodzakelijk tot delinquent gedrag. En dat is juist de moeilijkheid: er is geen lineair verband dat altijd waar is. Sommige mensen komen in de delinquentie terecht, andere niet. Daarin ligt juist de vrijheid en dus de onvoorspelbaarheid van de individuele mens. Dat maakt dat op de vraag “waarom” nooit een bevredigend antwoord kan worden gegeven.

Maar is er überhaupt een antwoord denkbaar dat het lijden van de betrokkenen zou kunnen verlichten?

Toch kan niets ons de vrijheid ontnemen om met een hogere wijsheid te reageren. Lao Tse zei: “Behandel goede mensen goed. Behandel niet-goede mensen ook goed. Op die manier komt goedheid tot stand.”
(Zie ook het verhaal van Gary Zukav in de vraag over gevangenisstraffen.)


vrijdag 20 maart 2009

Waarom vinden we het zo erg een kind te verliezen en worden we zo weinig geraakt door de dood van zoveel kinderen elke dag in andere delen van de wereld?

Deze (ongemakkelijke) vaststelling leert ons iets belangrijks over het lijden, namelijk dat het lijden niet over de ander gaat maar altijd over onszelf. Er is inderdaad geen enkel aantoonbaar verschil tussen een “eigen” kind dat sterft of een kind in een ver land dat sterft. Het verschil zit niet in die twee kinderen, het verschil zit in onszelf, in het feit dat we het ene kind als “van ons” zijn gaan beschouwen, zodat het verlies als een onrecht en als een bron van lijden wordt ervaren, terwijl het andere kind als “niet van ons” wordt beschouwd, en we het sterven van dat kind dus niet als een onrecht of als een bron van lijden ervaren. Het is overigens opmerkelijk en tekenend dat over “verlies” wordt gesproken. Dat wijst er immers op dat het betrokken kind eerst als een “bezit” werd beschouwd, als een deel van een (affectief) patrimonium dat ons toebehoort. Door het geleden “verlies” zouden we dus armer geworden zijn. Vaak wordt dit ook beargumenteerd door te verwijzen naar een “bloedband” of een emotionele band, alsof dit objectief bestaande entiteiten zouden zijn. Dergelijke “banden” zijn nochtans louter fictief en bestaan alleen voor wie er in gelooft. Het is alleen maar een andere manier om het affectieve patrimonium te benoemen.

Een meer respectvolle manier om naar mensen en dus ook naar kinderen te kijken is dat het niet om bezittingen gaat maar om geschenken. Een geschenk dat we gekregen hebben, blijft immers voor altijd in ons leven en kan een bron van rijkdom en van dankbaarheid blijven, ook als de persoon in kwestie niet langer lichamelijk aanwezig is. We kunnen het nooit meer “verliezen” en het kan ons nooit meer afgenomen worden net zoals we een mooie zomer niet meer kunnen “verliezen”. (zie ook de vraag over verlies)

Voortbouwend op deze gedachtengang kunnen we bij uitbreiding gemakkelijk inzien dat lijden in feite altijd over onszelf gaat, over iets dat ons is aangedaan of iets dat wij verloren zijn. Als we lijden gaat al onze aandacht naar onszelf. We lijden niet om de ander. We lijden om onszelf. Daarom is lijden ook het omgekeerde van liefde, want bij liefde gaat onze aandacht naar de ander. Dat leidt tot mededogen en het verlangen het lijden van de ander te verminderen. Waar liefde is, is geen lijden. Waar lijden is, is geen liefde.

Vanuit een houding van liefde, d.i. van aandacht voor de ander, zal het overlijden van een naastbestaande geen bron van lijden zijn, maar een bron van aandacht voor de ander en van dankbaarheid omdat de ander in ons leven is geweest.



zondag 15 maart 2009

Maar is dat dan niet egoïstisch?

Het onderscheid tussen egoïsme en altruïsme is een verwarrend onderscheid. Wie iets doet voor anderen, heeft daar immers altijd ook zelf een goed gevoel bij. Voor wie doet hij het dan? En wie iets voor zichzelf doet en daardoor een gelukkiger mens wordt, zal niet kunnen beletten dat ook anderen daar beter van worden. Wie voor jezelf de zon laat schijnen, kan niet beletten dat anderen daar ook warmte van hebben. Voor wie doe je het dan? Anthony de Mello zegt: “Er zijn twee vormen van egoïsme. De eerste is als ik mezelf het genoegen doe om mezelf een genoegen te doen, de tweede als ik mezelf het genoegen doe om anderen een genoegen te doen.” Als je iets goeds doet, ongeacht of het zogenaamd voor jezelf is of zogenaamd voor anderen, doe je dat voor het leven en daar wordt iedereen beter van.

Wat wij egoïsme noemen is in feite een klein bewustzijn, een bewustzijn dat nog niet tot volwassenheid en dus zeker niet tot spiritualiteit gegroeid is. Een klein bewustzijn gaat niet verder dan zichzelf. Een groot bewustzijn omvat ook de anderen. Egoïsme is dus in feite een tekort aan ego, althans aan een volwassen en verantwoordelijk ego. Een volwassen ego begrijpt immers dat wij allemaal deel zijn van het leven en dat wat wij doen altijd gevolgen heeft die iedereen ten goede komen of iedereen schade berokkenen. Een volwassen ego begrijpt dat een geluk in isolatie niet mogelijk is. Wij leven altijd met anderen. Een volwassen ego begrijpt dat het eigen welzijn gekoppeld is aan het welzijn van anderen.

Een klein ego is gekenmerkt door kleine emoties die gaan over het “ik”: angst, woede, jaloersheid, frustratie, verdriet, lijden … Het afleggen van dit kleine ego leidt tot rust en sereniteit, wat in het Boeddhisme “peace of mind” wordt genoemd. Het aannemen van een groter ego leidt tot grotere emoties die gaan over de anderen: dankbaarheid, bewondering, mededogen, mildheid, medeleven, liefde. Dat leidt tot een leven van duurzaam geluk.






vrijdag 20 februari 2009

Ik kan toch onmogelijk gelukkig zijn als ik zoveel verloren ben?

Je bent niets verloren. “Verlies” is een mentale representatie. Er valt niets te verliezen. Het concept “verlies” veronderstelt dat er een “bezit” was. Er was ook geen bezit. Bezit is een verhaal, een interne representatie waarin de gedachte “ik” gekoppeld is aan de gedachte aan “iets”. (Tolle) Dat verhaal is het enige wat je kan verliezen. Je kan alleen maar de illusie verliezen dat je iets bezat. In werkelijkheid heb je nooit iets in de buitenwereld bezeten. Je hebt het alleen mogen bekijken. Je bent er mogen bij zijn. Je hebt er je mogen in verheugen. Je hebt het mogen gebruiken. Wat je kan verliezen heb je niet echt bezeten en wat je echt bezit kan je niet verliezen. Je bent naakt en zonder enig bezit ter wereld gekomen en alles wat je “hebt”, zijn geschenken, geen bezittingen: je lichaam, je opvoeding, je ouders, je kennis en je inzichten, al je “bezittingen”, je sociale relaties, je kinderen, al wie je kent. Af en toe verdwijnt er ook weer iets uit je leven van het vele dat je gekregen hebt. Dat is alles. De enige houding die van een volwassen bewustzijn getuigt, is dan ook dankbaarheid. Ook als een bepaald geschenk op een bepaald moment ophoudt er te zijn, kan je nog altijd dankbaar zijn omdat je het gekregen hebt. Het was immers geen recht. Als je een mooie reis gemaakt hebt, zeg je daarna toch niet dat je je reis verloren bent en dat je leven nu leeg is? En na een goed gesprek zeg je toch niet dat je dat gesprek nu kwijt bent? Je bent toch dankbaar om wat er in je leven gekomen is en wat dat je aan wijsheid bijgebracht heeft? Je bent toch blij met de blijvende mooie herinnering?

We zijn niet vaak dankbaar meer omdat we alles als een vanzelfsprekend recht zijn gaan beschouwen, en voor een recht hoef je niet dankbaar te zijn, dat is gewoon een recht. Het is iets wat je “nodig” hebt en wat men je gewoon “moet” geven. Zo zijn we ook de mensen en de relaties in ons leven als een recht gaan beschouwen, als een eigendom dat je kunt verliezen. En als je verliest, heb je het recht om je slachtoffer te noemen en kwaad te zijn.

Deze kromme manier van denken is oorzaak van heel wat negativiteit en lijden in het dagdagelijkse leven.
Volwassen worden is gewoon ervan bewust worden dat al die feitelijkheden en gebeurtenissen geen recht zijn en niet “nodig” zijn. Ze zijn aangenaam en het is goed ervan te genieten als ze er zijn, maar ze zijn niet “nodig” om te kunnen deelnemen aan het proces van het leven en om je te kunnen verwonderen over de mysterieuze schoonheid ervan.

donderdag 15 januari 2009

Ik ben mijn zoon van 20 verloren na een vreselijke ziekte. Het is toch normaal dat ik daaronder lijd?

Elke ervaring heeft een interne structuur, ook het lijden. Het zijn niet de gebeurtenissen die ons doen lijden, maar onze interne representatie (d.i. woorden, beelden) van de gebeurtenissen, meer bepaald het verschil tussen onze interne voorstelling van hoe de realiteit zou moeten zijn en de externe realiteit die is wat ze is. Iedereen heeft min of meer vaststaande ideeën of beelden over hoe de realiteit zich hoort te gedragen en wat al dan niet mag gebeuren. Mensen kunnen maar moeilijk van die ideeën of beelden afstappen.
Maar de realiteit is altijd veranderlijk. Lijden is precies het vasthouden aan een rigide interne voorstelling en het weigeren de verandering in de externe realiteit te aanvaarden. Het is het gevecht met de realiteit. Het is weigeren de realiteit te bewonen zoals ze is. Sommige aspecten van de realiteit zijn inderdaad beïnvloedbaar, maar als je in een gevecht met een onontkoombare realiteit verwikkeld bent, is het niet moeilijk te zien wie zal winnen. Aan het leven van je zoon is op een bepaald ogenblik een einde gekomen. Dat is de feitelijkheid, de onontkoombare realiteit. Van die feitelijkheid maak je op een bepaalde manier, met woorden en met beelden, een interne voorstelling, een representatie. Dat gebeurt doorgaans op een spontane manier, met de woorden en de beelden die in de samenleving waarin je leeft gangbaar zijn en normaal lijken. Het lijden is precies het verzet tegen de realiteit dat in die zelfgecreëerde voorstelling tot uiting komt. Je maakt als het ware een afbeelding die je verzet tegen de realiteit symboliseert. Dat verzet is precies je lijden. Dat komt bijv. tot uiting in het gebruik van het woord “verlies”. Als je een feitelijkheid als een “verlies” voorstelt, is het normaal dat je daar verzet tegen ervaart. Niemand wil immers iets verliezen. Je blijft je niet-aanvaarden voeden met gedachten als “dat kan toch niet, dat is toch niet juist dat mij dat moet overkomen, dat is toch niet rechtvaardig, dat is toch onaanvaardbaar.” Je kunt met andere woorden je zoon als het ware geen toestemming geven om dood te zijn. Je noemt dit een “verlies” en je verzet je tegen het leven dat je dit “aandoet”.

Je kan dat normaal noemen, en dat is het ook in de zin dat het veel voorkomt. Maar het is niet het beste wat je kunt doen. In feite zeg je “Neen, dit kan niet!” tegen het leven en de ervaring van dat “Neen” is je lijden. Het is begrijpelijk dat je begint met “Neen” te ervaren. Het verwerkingsproces is precies het omzetten van dat “Neen, dit kan niet!” in een “Ik aanvaard dit, ik kan ermee leven”. Het rouwproces is het aanvaarden van de realiteit en het ophouden te pogen je interne realiteit aan de externe realiteit op te leggen. Het is de beslissing de wereld te bewonen zoals ze voortaan zal zijn. Dat betekent niet dat je wat gebeurd is goed of wenselijk moet vinden of dat je er vrolijk om moet zijn. Het betekent alleen dat je een andere interne representatie kiest, waarin je erkent dat het gebeuren weliswaar onbegrijpelijk is, maar dat het leven altijd onbegrijpelijk blijft en dat je beslist dat te aanvaarden en op een waardige wijze verder te leven. Hoe lang je verwerkingsproces zal duren, hangt alleen maar af van je niveau van bewustzijn en van hoezeer je daar mentaal vooraf al had over nagedacht, met andere woorden welke denkinstrumenten en representatiemogelijkheden je ter beschikking hebt. Het probleem is dat men in onze cultuur van genietingen en amusement daar juist zo weinig mogelijk over nadenkt. Als een bepaalde gebeurtenis zich dan toch voordoet, reageert men getraumatiseerd en is men nauwelijks in staat tot redelijk denken. Dan valt men al gauw in een slachtofferrol en in allerlei vormen van archaïsch en magisch/mythisch denken.

Maar er is toch het verdriet, het gemis?

“Verdriet” en “gemis” zijn geen feitelijkheden maar zijn mentale voorstellingen. Er is verdriet en gemis zolang je een voorstelling hebt waarin je tekort gedaan bent. Spreken over verlies en gemis is een manier om het leven te verwijten dat je onrecht is aangedaan. In feite zeg je dat die mens niet mocht sterven omdat je hem nog nodig had. Je gaat er dus van uit dat mensen alleen maar mogen sterven als jij beslist hebt dat ze mogen gaan omdat je ze niet meer nodig hebt…

Je zoon was niet je bezit. Je zoon was geen recht. Je zoon was niet vanzelfsprekend. Je zoon was een geschenk en een ervaring. Je kan dankbaarheid cultiveren voor dat niet-vanzelfsprekende geschenk, ook al is dat geschenk nu niet meer fysiek in je leven. Dat is een andere voorstelling, die je in staat stelt met meer liefde te reageren. Liefde is immers aandacht voor de ander. Zolang je bezig bent met je eigen gevoelens van pijn en tekort gedaan zijn, kun je er niet zijn voor de ander en kun je de ander geen liefde geven omdat je bezig bent met jezelf. Je kan de overledenen evenwel niet eren met het lijden van de levenden. Pas als je ophoudt met zelfbeklag, kun je liefde en aandacht geven aan de ander, ook als die ander overleden is, en kun je dankbaar zijn dat je die persoon hebt mogen kennen en dat hij of zij goede dingen in je leven heeft gebracht. Dat is het einde van het verdriet.

Maar ik kan toch niet aanvaarden dat zo een jongen moet sterven?

Het is een mythe te denken dat wij de keuze zouden hebben om gebeurtenissen te aanvaarden of niet te aanvaarden. Zij doen zich gewoon voor en in werkelijkheid aanvaarden we gebeurtenissen dus altijd. We kunnen gewoon niet anders. Als je redelijk bent kun je begrijpen dat wij geen keuze hebben om wat zich in de wereld voordoet al dan niet te aanvaarden. We hebben alleen keuze in hoe we de gebeurtenissen zullen aanvaarden: op een volwassen manier, met elegantie en waardigheid, of op een manier die lijden in stand houdt door koppig te blijven beweren dat we de gebeurtenissen niet kunnen aanvaarden. We hebben keuze in welke mentale voorstelling we daarvan gaan maken. We kunnen een voorstelling maken die een ervaring van afwijzing en van verzet in ons bewustzijn onderhoudt. Op die manier onderhouden we ook het lijden want lijden is alleen een toestand van in onmin leven met een voorstelling van de werkelijkheid. We kunnen gebeurtenissen ook op een volwassen wijze aanvaarden, ook al kunnen we ze niet begrijpen. We kunnen op een redelijke wijze begrijpen dat we het leven niet kunnen begrijpen. Ook dat is het mysterie van het leven. We kunnen dat meer liefdevol benaderen. Liefde is immers precies het aanvaarden van wat er is, ook - en vooral - als we dat niet kunnen begrijpen.

Maar mijn hele wezen, mijn lichaam verzet zich daartegen!

Dat verzet is begrijpelijk. En toch kun je leren heel bewust, heel langzaam en heel aandachtig “ja” te zeggen in jezelf: “Ja, ik kan dit aanvaarden. Ja, ik wil dit aanvaarden. Ja, ik aanvaard dit.” Dan zal je merken dat je lijden langzaam afneemt en dat er vrede en liefde voor in de plaats komt.
Het verzet dat je in je lichaam voelt, is niet het verzet van je lichaam. Het lichaam is gewoon de plaats waar je je eigen verzet voelt. Het lichaam is geen instantie die los van jou staat en eigen intenties of gevoelens zou hebben. Het zijn jouw intenties en gevoelens die je in je lichaam voelt.

Maar als ik niet zou lijden, dan zou dat toch betekenen dat ik niet om mijn zoon gegeven heb?

Ook dat is één van de vele mythen in onze samenleving die het lijden in stand houden. Mythen zijn verhalen die in de meeste gevallen niet weerstaan aan een redelijk onderzoek. Ook deze mythe is een structuur die oorzaak is van lijden. Zij zegt dat hoe meer lijden je ervaart, hoe meer je om de ander hebt gegeven. Dat maakt dat vele mensen zich gewoon niet toestaan om zich beter te voelen. Het is dus niet omdat ze zich niet beter kunnen voelen, maar omdat ze zich niet toestaan zich beter te voelen. Ze zouden zich als het ware slecht voelen als ze zich beter zouden voelen!
Om tot een redelijker houding te komen, kun je de vraag stellen: “Is het wel waar dat mijn lijden met liefde te maken heeft?” Je kan je afvragen hoe je bent als je gelooft dat het waar is en hoe je zou zijn als je dat niet meer zou geloven. En je kan je dan verder afvragen of je een goede reden hebt om te blijven geloven dat het waar is…
In feite kun je redelijk inzien dat lijden niets met liefde te maken heeft maar alleen maar over jezelf gaat. Verdriet is zelfbeklag om iets wat er niet meer is, om wat je niet meer “hebt”. Dat gaat over jezelf. Op die manier kan je de overledene niet eren. Als je de overledene wil eren en je liefde wil geven, kan je de overledene dankbaar zijn om het mooie en het goede dat hij of zij in je leven heeft gebracht. Dan gaat het over de ander.
Je moet dan wel de volwassenheid hebben om ook te kunnen omgaan met het oordeel van anderen die snel zullen oordelen dat je ongevoelig bent of dat je geen liefde had. Maar dat is een ander probleem.

Wordt je dan niet ongevoelig en onverschillig?

Dat is inderdaad wat vele anderen zullen zeggen en er is natuurlijk ook onze vrees om ongevoelig en onverschillig over te komen. Maar dan verwart men gevoeligheid met gevoelerigheid. Je emoties op sleeptouw laten nemen door de gebeurtenissen is geen gevoeligheid maar is gevoelerigheid. Echte gevoeligheid heeft veel meer met liefde te maken en is aandacht voor de ander in plaats van voor het eigen idee van gemis. Gevoelerigheid komt van het ego dat altijd bang is om tekort te hebben. Echte gevoeligheid en liefde komen uit een groter bewustzijn, een bewustzijn van overvloed van waaruit je aandacht en liefde aan de ander kunt geven, ook aan mensen en gebeurtenissen die niet onmiddellijk aangenaam of plezierig zijn. Liefde leidt immers niet tot ongevoeligheid en onverschilligheid, maar juist tot gevoeligheid en het verlangen goed te doen voor de ander …

Maar er is toch het rouwproces? Er is toch de verliesverwerking?

Verdriet is de weigering de wereld te bewonen zoals hij na een bepaalde belangrijke verandering geworden is. Het rouwproces en de verliesverwerking bestaan er juist uit het verzet op te geven en de wereld zoals hij nu is te leren aanvaarden. Ieder doet dat op zijn manier en neemt daarvoor de tijd die hij nodig heeft. Het indelen van deze emotionele respons in rigide categorieën – kwaadheid, ontkenning, onderhandelen, depressie, aanvaarding – is echter een negativistische en deshumaniserende benadering die de indruk wekt dat men zich aan een onontkoombaar en onpersoonlijk “proces” dient te onderwerpen. De tijd die iemand nodig heeft, zal immers niet bepaald worden door een onpersoonlijk proces maar door de mate van bewustwording die al eerder gebeurd was. Alleen als men nog in de illusie leefde dat alles voor eeuwig verworven was en dat niets ooit zou veranderen, zal elke verandering als een verlies ervaren worden.

Een interessant concept is het idee van vóór-rouwen. Dat bestaat eruit zich bewust en concreet te realiseren dat al wat er nu is: bezittingen, sociale status, naastbestaanden, ouders, geliefden, gezondheid, het eigen leven… er ooit niet meer zal zijn.
Bij mensen die de dood in de ogen gekeken hebben, bijv. door een ziekte of een ongeval, krijgt het leven plots een heel andere betekenis. Zij onderscheiden plots duidelijk het wezenlijke van het onbelangrijke. Zij beseffen dat zij willen leven en dat alleen het leven werkelijk belangrijk is. Op dezelfde wijze kan deze gedachteoefening in wijsheid en aandachtig zijn bijdragen tot het intensiveren van het gevoel van dankbaarheid om wat er nu is en tevens voorbereiden op de ervaring van dingen en personen die op elk ogenblik uit ons leven kunnen verdwijnen.
Het probleem is dat deze oefening door de meeste mensen niet wordt gemaakt, omdat dit als “zwarte gedachten” wordt bestempeld, die men onder het motto van “zelfzorg” maar best zo snel mogelijk kan vergeten door aan andere dingen te denken of méér “leuke dingen” te gaan doen. Sommige professionelen aarzelen niet hierin een teken van “depressie” te zien en stellen zelfs voor om de “zwarte gedachten” desnoods met medicatie te verdrijven.
Het is alsof u tijdens het rijden met de wagen een verdacht geluid uit de motor zou opmerken en uw garagist u zou voorstellen om de autoradio dan maar wat luider te zetten of dopjes in uw oren te stoppen om het verdachte geluid niet meer te horen.
Het gevolg is dat mensen in de illusie blijven leven dat alles altijd zal blijven zoals het was en onvoorbereid en geheel uit het lood geslagen zijn als dergelijke veranderingen, “trauma’s genaamd”, zich dan toch voordoen. Het “rouwproces” en de “rouwarbeid” die dan noodzakelijk is, is in feite niets meer dan de bewustwording die niet eerder werd gedaan.

De rouwarbeid bestaat er niet uit te proberen “het trauma te vergeten” of te wachten tot “de tijd zijn werk heeft gedaan”, maar uit het bewust en actief omgaan met de gebeurtenissen, met wijsheid en sereniteit. Men is daarmee klaar als men zonder lijden aan het gebeuren kan denken. In het geval van een overlijden, betekent dit dat men met liefde en dankbaarheid aan de overledene leert denken in plaats van met lijden. Lijden richt de aandacht op de eigen persoon. Liefde richt de aandacht op de ander. In de mate dat er liefde is, is er geen lijden. In de mate dat er lijden is, is er geen liefde.

maandag 5 januari 2009

Ik heb zoveel gegeven dat ik nu leeggegeven ben. Het wordt nu tijd dat ik eens wat terugkrijg!

De mythe van het geven is een interessante metafoor die evenwel misleidend is omdat er in de liefde nu eenmaal niets gegeven wordt en ook niets moet gekregen worden. Geven en krijgen horen thuis in de sfeer van de behoeftebevrediging. Bevrediging van behoeften is uiteraard niet verkeerd maar is geen liefde.
Hooguit zou men kunnen zeggen dat men aandacht geeft. Dat men zijn aanwezigheid geeft. En liefde is inderdaad dat: op een aandachtige wijze aanwezig zijn bij de ander, zonder bezig te zijn met de eigen behoeften. Maar aandacht en aanwezigheid zijn ook geen dingen die men geeft, maar zijn manieren van zijn. Men geeft geen aandacht, men is aandachtig. Men geeft geen aanwezigheid, men is aanwezig. Liefde is dan niet iets dat men geeft, maar iets dat men is. Men beslist om aandachtig en liefdevol te zijn.

Liefde is dan ook geen beloning omdat de ander zo goed of zo lief is geweest of zo goed aan onze behoeften heeft voldaan. Liefde is een houding van bewust aandachtig bij de ander zijn. En dat kan ook als die ander dingen doet die ons niet zinnen, die wij niet begrijpen, als de ander ons niet mag of ons zelfs vijandig gezind is.

Volgens Spinoza is liefde de vreugde om het zijn van de ander. Men is gewoon vervuld van vreugde omdat men getuige mag zijn van het zijn van de ander. Net zoals men door een bloem kan vervuld worden van vreugde, gewoon omdat die bloem er is en omdat men er bij mag zijn, omdat men er getuige van mag zijn.

Aangezien er niets gegeven of gekregen wordt, kan men ook niet teveel geven of leeggegeven zijn.