zondag 20 juni 2010

Waarom zijn taal en woorden zo belangrijk?

Onze taal is ons denken. onze taal is niet de uitdrukking of de vertaling van ons denken, zij is ons denken. Woorden zijn symbolen waarmee wij onze interne realiteit opbouwen. Met deze symbolen kunnen wij de externe wereld in ons bewustzijn als het ware voorstellen, waarna wij de symbolen als legoblokjes kunnen gaan schuiven en in elkaar passen. Woorden zijn als acteurs in onze interne enscenering en theatralisering. Onze interne monoloog is een talige monoloog. Door de taal kunnen wij bovendien op een gemakkelijke manier kennis nemen van het denken van talloze anderen die in de tijd en in de ruimte ver van ons verwijderd kunnen zijn. Daardoor ontstaat cultuur als cumulatief menselijk project. Zonder taal zou geen wetenschap mogelijk zijn geweest, maar ook geen filosofie, geen cultuur en geen enkel intellectueel project van de mensheid.

Onze taal berust in grote mate op begrippen en metaforen die afkomstig zijn van de structuren van onze lichamelijkheid en van de fysieke omwereld. Een belangrijk aspect van ons denken verloopt immers in termen van causaliteiten, van oorzaken en gevolgen, van objecten en substanties die invloed uitoefenen op en zelf beïnvloed worden door andere objecten of substanties.* Door onze taal wordt ons bewustzijn dus als het ware bewoond door ons lichaam. Wij hebben ons lichaam nodig om te denken, niet alleen in de vorm van de materialiteit van onze hersenen, maar in de vorm van de structuren van ons lichaam. Onze geest woont niet alleen in ons lichaam, ons lichaam woont ook in onze geest. Wij zijn een belichaamde geest of een begeesterd lichaam.

Door de taal kunnen wij deelnemen aan het leven van de samenleving, maar door de taal wordt ons denken ook door die samenleving beïnvloed. Door de taal leeft en woont dus ook de samenleving als het ware in ons bewustzijn. Niet alleen de taal van de ouders wordt geïnterioriseerd, maar ook de taal van de hele samenleving. Niemand heeft immers een eigen taal, elke taal is publiek bezit. Ook onze meest persoonlijke en intieme woorden zijn publieke woorden, eindeloos herhaald in opera’s en romans, in chansons voor intellectuelen en in de alomaanwezige banale en stereotiepe consumptiemuziek. De persoon die zich met deze woorden uitdrukt zal onvermijdelijk dus ook publieke trekken vertonen.

Maar de grenzen van de taal zijn ook de grenzen van ons denken. Taal vormt immers ook de lens, de filter en de sluier waardoor wij de wereld bekijken en beoordelen. Die filter introduceert ook verwarring en misverstanden. Onze taal bepaalt ons mentaal model van de wereld en structureert de manier waarop wij de wereld lezen, onze perceptie en onze interne ervaring. Onze taal is een virtuele realiteit, de matrix (cfr. de film!) waarin wij leven en die vorm en betekenis geeft aan onze ervaringen. Onze taal betovert ons. Taal is magie. Taal is hypnose. Elke hypnose gebeurt met taal en elke taal is hypnose. Het uitspreken van een woord roept immers onvermijdelijk de referent op, ook als deze niet of nog niet bestaat of nooit bestaan heeft. Woorden gaan altijd ook gepaard met beelden en emoties die ons in beweging kunnen zetten. Deze inzichten kunnen de melodramatische ernst van onze permanente interne monoloog enigszins milderen.

Maar woorden en concepten doen nog meer dan dat. Zij lijken aan de steeds veranderende wereld een vastheid en stabiliteit te geven die ze uit zichzelf niet heeft. We krijgen greep op de werkelijkheid door de werkelijkheid stil te leggen, te bevriezen, te fixeren. Nietzsche vergeleek onze begrippen met mummies. Volgens Nietzsche is de wil tot greep, tot controle, tot macht over de realiteit de echte motivering achter het denken. Filosofen zijn volgens hem niet zozeer geïnteresseerd in de waarheid, maar wel in de macht. De prijs die we daarvoor betalen, is dat we de onmiddellijke ervaring van de echte wereld verliezen. Onze ervaring ontstaat altijd bij middel van een begrippensysteem. Lacan spreekt van de symbolische orde die wij betreden door het leren van een taal.

Elke grammaticaal correcte zin geeft ons inderdaad haast onvermijdelijk de suggestie van een werkelijkheid en een betekenis, ook als er geen echte werkelijkheid of betekenis is. Wat zou de betekenis kunnen zijn van grammaticaal juiste zinnen als: “ik ben een leugenaar”, “ik ben niet mezelf”, “ik ben op zoek naar mezelf”, “ik ben dood”, “wat hier staat is niet waar” of “de vierkante cirkel is rond”? Men denke aan de bekende paradox van de Kretenzer Epimenides die beweerde dat alle Kretenzers leugenaars zijn…
Een aantal grammaticaal correcte zinnen geeft ook de suggestie van een “verklaring” te geven omdat het woord “omdat” er in voorkomt. Duidelijke en grappige voorbeelden zijn: “hij is niet getrouwd omdat hij vrijgezel is”, “hij doet zijn werk niet omdat hij lui is” of “hij heeft geen geld omdat hij arm is”. Andere voorbeelden van dergelijke pseudoverklaringen zijn echter minder duidelijk: “ik lach omdat er iets grappigs gebeurd is”, “ik voel mij slecht omdat er iets ergs gebeurd is”, “ik durf dit niet omdat ik geen zelfvertrouwen heb”, “ik eet te veel omdat ik aan boulimie lijd”, “ik kan niet ophouden eraan te denken omdat ik een obsessie heb,” “ik kan dit niet aan omdat ik depressief ben,” of “de verdachte heeft een moord begaan omdat hij een psychopaat is”. Het is duidelijk dat er in al deze gevallen sprake is van verwarring tussen definitie en causaliteit, tussen omschrijving en verklaring. Door dat soort labels wordt vaak ook de suggestie gewekt dat een bepaald gedrag, dat in principe te veranderen is, het gevolg zou zijn van een persoonlijkheidseigenschap, die veel moeilijker te veranderen is.

De taal die wij spreken, met de woorden en de zinnen waaruit zij bestaat, hebben wij niet bewust gekozen. Niemand heeft een “eigen taal” of “eigen woorden”, ook niet in onze interne monoloog. Onze taal is het gevolg van de geografische loterij die gemaakt heeft dat wij op een bepaalde plaats en bij bepaalde mensen ter wereld zijn gekomen. De taal die op die plaats door die mensen werd gesproken, is ongemerkt en onvermijdelijk in ons brein terecht gekomen en heeft zich daar gevestigd. Zij is tot onze automatische processen gaan behoren. Het is dus alsof de samenleving in ons woont en in ons spreekt. Bepaalde woorden en verhalen om bepaalde feitelijkheden te beschrijven en te duiden, komen daardoor automatisch in ons bewustzijn. En aangezien de meeste woorden en verhalen ook dragers van betekenissen en emoties zijn, komen daarmee ook bepaalde emotionele toestanden in ons bewustzijn. Onze emoties worden immers veel meer bepaald door de woorden, de betekenissen en de verhalen in ons bewustzijn, dan door de feitelijkheden zelf. Onze emoties luisteren altijd mee naar onze interne dialoog en reageren op de letterlijke inhoud ervan en zij nemen die altijd ernstig. Onze emoties reageren op de theatraliteit, niet op de realiteit. Dat verklaart bijv. waarom bepaalde mensen geterroriseerd kunnen zijn door een eenvoudige opdracht zoals spreken in het openbaar of een solicitatiegesprek voeren, terwijl anderen daar energiek en gestimuleerd op reageren. Het verklaart ook waarom sommige mensen jaren kunnen lijden onder een verlies, terwijl anderen veel sneller hun leven weer opnemen en verder gaan. Emoties zijn altijd waakzaam en ernstig. Zij begrijpen niet dat bepaalde boodschappen achteloos uitgesproken “onschuldige” metaforen en clichés kunnen zijn of maar “manieren van zeggen” zouden zijn.

Enkele vormen van taal kunnen onderscheiden worden. Zo is er de louter beschrijvende, sensoriële taal van de zintuiglijke waarneming (“ik zie een persoon die mij boos aankijkt”), de logische, verklarende, definiërende, wetenschappelijke taal van de abstracte concepten (“ik heb een sociale fobie”, “ik heb een tekort aan zelfvertrouwen”), en de symbolische, metaforische, dichterlijke taal van de beleving (“ik voel mij alsof de grond onder mijn voeten wegvalt”). Vooral de belevingstaal is interessant omdat zij inzicht geeft in de persoonlijke belevingswereld van een individu. Daarom kunnen in dichterlijke taal existentiële realiteiten meegedeeld worden die in wetenschappelijke termen niet mogelijk zijn. Als een minnaar aan zijn geliefde zegt dat haar zoenen als zoete, rijpe perziken zijn, dan kan die beleving onmogelijk wetenschappelijk verklaard of zelfs maar meegedeeld worden. Hoe zouden we de beleving van een kus, de schoonheid van een roos, van een landschap of van een geliefde anders kunnen omschrijven dan in dichterlijke, metaforische bewoordingen? De beleving heeft een eigen psycho-logica die niets gemeen heeft met de wetenschappelijke logica.

Daarnaast is er de zogenaamde performatieve taal van de taaldaden, de speech-acts. Dit zijn daden die louter uit taal bestaan. Voorbeelden zijn “ik verklaar de vergadering voor geopend”, of “ik verklaar u man en vrouw”. De daad komt tot stand door het uitspreken van de woorden. Daardoor hebben woorden iets magisch. Zij creëren immers wat zij noemen. Zou men niet ongelukkig zijn omdat men zich eerst ongelukkig verklaard heeft? Het is interessant en verwarrend de invloed van uitgesproken of gedachte woorden op de eigen stemming in real time te voelen…

Dat alles gebeurt grotendeels “onbewust”, automatisch, tenzij wij er ons “bewust” van worden en onze woorden zorgvuldiger en bewuster gaan kiezen, in plaats van ze ondoordacht te laten ontstaan. Dan wordt het leven weer beter denkbaar en meer transparant. Onze taal is immers de eigenlijke drager van ons onbewuste, zoals ook Jacques Lacan het stelde. Ons bewustzijn moeten we als het ware verwerven op ons onbewustzijn. Niet dat dit een noodzaak zou zijn. Het is inderdaad heel goed mogelijk het hele leven op een dergelijke onbewuste wijze door te brengen. Dan zullen we nog altijd goede burgers zijn en niet in de gevangenis terecht komen. Maar, zoals Socrates zei: “het niet-doordachte leven is het leven niet waard”. We leven dan niet op het hoogst mogelijke niveau. We leven als een automaat, als een robot**. Is dat erg? Dat is uiteraard alleen maar erg voor wie het erg vindt, en iedereen is vrij om daarover te denken wat hij of zij wil…





___________________


* Dat zit als het ware in de structuur van onze taal. Elke zin bestaat immers uit een onderwerp dat iets doet aan of op een lijdend voorwerp.


** Men kan dat natuurlijk ook spontaan-zijn noemen, waardoor het een zekere positieve connatie krijgt.










donderdag 10 juni 2010

Waarom is de evolutieleer zo belangrijk? Waarom hebben sommige mensen daar dan toch problemen mee?

De evolutieleer, door Darwin in 1859 gepubliceerd, is tot dusver ons beste idee over hoe het leven geëvolueerd is. De evolutie is voor zover wij weten een onontkoombaar idee.
Net zoals het feit dat de aarde rond is, een onontkoombaar idee is geworden omdat het nu gewoon kan worden waargenomen (dankzij bijv. satellieten), is ook de evolutie een onontkoombaar idee geworden omdat het in het laboratorium kan worden waargenomen, bijv. bij virussen en bacteriën. Overigens heeft de mens al lang intuïtief gebruik gemaakt van de evolutieleer, met name bij het selecteren en kweken van planten en dieren.

Het probleem dat sommige mensen met de evolutietheorie hebben, is dat deze theorie niet over individueel welzijn gaat, maar over de overleving van genen en van soorten. De best aangepaste soort (niet noodzakelijk de sterkste!) overleeft. Dat kan voor de betrokken individuen, die bepaalde genen dragen of tot bepaalde soorten behoren, best bijzonder onprettig zijn. De sabeltijger en de Neanderthaler hebben voor zover wij weten niets fout gedaan, en toch zijn zij verdwenen. Bepaalde individuen met kenmerken die te sterk van de heersende norm afwijken, vinden gewoon geen partner…

Het feit dat er dus winners en verliezers zijn, is uiteraard moeilijk verenigbaar met bijv. de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid van de Franse revolutie en de rechten van de mens. Dat zijn inderdaad typisch menselijke waarden, die in de natuur niet voorkomen maar die de mens in het leven kan proberen in te brengen. Dat is juist de originele bijdrage van de mens.

Toch kan de evolutiegedachte ook tot een houding van mededogen leiden.
Darwin heeft ons immers ook doen inzien dat alle levende organismen in wezen hetzelfde doen en willen: overleven en op hun manier het goede leven vinden. Zij doen dat zo goed zij kunnen en maken gebruik van de mogelijkheden die zich voordoen.
De evolutieleer laat ons begrijpen dat alle levende wezens, van de kleinste bacterie tot de grote zoogdieren en de mens, tot eenzelfde familie behoren. De evolutieleer toont zelfs aan dat samenwerking beter kan zijn dan ongebreidelde competitie.

Daarmee staat de evolutiegedachte, merkwaardig genoeg, in zekere zin dicht bij de leer van de grote, al dan niet religieuze wijsheidssystemen die stellen dat alle mensen broeders zijn die wij met liefde en mededogen moeten bejegenen. Alleen op die manier zullen wij beter overleven.


Dat overstijgt het idee als zou het alleen maar om strijd gaan. Er zijn immers geen goede of slechte bacteriën, schimmels, planten, dieren of mensen. Ieder organisme doet zo goed als het kan, op zijn niveau, met zijn graad van ontwikkeling, met zijn graad van inzicht in de dingen, met zijn wijsheid.