Schoonheid behoort, samen met o.a. liefde, mededogen en
geluk, tot de moeilijkst te definiëren concepten. Het gaat immers om
ervaringen, belevingen, die niet in een taal van exacte definities omschreven
kunnen worden. Dat geldt overigens voor de meeste zo niet alle ervaringen. Aan
iemand die nog nooit een sinaasappel heeft gegeten, is het onmogelijk de smaak
van een sinaasappel te omschrijven. Wie
daarentegen één sinaasappel geproefd heeft, weet meteen waarover het gaat en
herkent de smaak ook onmiddellijk tussen andere. Zo kan je ook een gelaat van
een vriend niet beschrijven, maar toch herken je hem onmiddellijk.
De werkelijkheid kan op twee manieren beschreven worden: een
objectief-wetenschappelijke en een subjectief-existentiële. De objectief-wetenschappelijke berust op de
kritische houding van de onderzoeker die zich tegenover zijn onderzoeksobject
plaatst. Hij neemt waar, beoordeelt en probeert rationeel te begrijpen. Zo
kunnen we heel wat zinvolle en ware dingen zeggen over een roos, over een
schilderij of over een mens. Een roos bestaat uit moleculen, pigmenten, cellen,
weefsels en andere structuren. We kunnen de biologie beschrijven, de biochemie,
de histologie, de fysiologie, de reproductie, de embryologie, de pathologie,
enz. Zo kunnen we ook van een schilderij de samenstelling van de pigmenten en
van het doek beschrijven, en we kunnen de penseelvoering en de kleurenkeuze beoordelen.
Van een mens kunnen we de intelligentie, de kracht, de behendigheid, de
bloeddruk, de body mass index, het cholesterolgehalte en andere kenmerken
beschrijven.
In al deze voorbeelden is er evenwel iets dat daarbij altijd
buiten beeld blijft en dat mijns inziens ook altijd zal blijven: de schoonheid
van de roos, de zeggingskracht van een schilderij, de diepte van een mens. Deze
eigenschappen verwijzen immers naar de beleving van de toeschouwer en kunnen
niet verklaard worden door een onderzoek van het object. Het zijn voorbeelden van
een beleving die we de beleving van schoonheid kunnen noemen. Een ander
toeschouwer kan heel andere belevingen hebben. Als iemand een roos maar banaal
vindt, niets ziet in het schilderij en de betrokken persoon als oppervlakkig
beoordeelt, dan zal niets hem van het tegendeel kunnen overtuigen. Dat is de
betekenis van de uitspraak ‘Beauty is in
the eye of the beholder’ (schoonheid bevindt zich in het oog van de
waarnemer) die aan diverse auteurs wordt toegeschreven, waaronder Shakespeare en de Schotse filosoof David Hume (1711-1776). Deze laatste schreef in zijn Moral and Political uit 1742: ‘Beauty
in things exists merely in the mind which contemplates them.’
Dat stelt uiteraard een probleem voor de rationele westerse
geest die probeert de dingen vanuit een lineaire causaliteit te begrijpen en te
beschrijven. Deze werkwijze heeft tot onze westerse wetenschap geleid, waar het
westen terecht trots op kan zijn en die zonder meer pretendeert op alle
belangrijke vragen een antwoord te kunnen geven. De wetenschappelijke methode
echter loopt vast waar het ervaringen, belevingen betreft. De wetenschap kan
namelijk geen sluitende verklaring geven van de ervaringen van schoonheid,
mededogen of geluk.
Schoonheid lijkt nog best omschreven te kunnen worden als dat
wat rest nadat alles gezegd is wat gezegd kan worden. Het is altijd het ‘nog
iets meer’ waarvoor geen woorden zijn. Schoonheid kan niet verklaard worden
door de eigenschappen van het object zoals verliefdheid niet verklaard kan
worden door de eigenschappen van de geliefde. Daardoor is schoonheid ook niet
aantoonbaar. Wie de schoonheid van een roos, van een schilderij of van een mens
niet ziet, kan daarvan niet overtuigd worden. Dat is een belangrijk onderscheid
met de wetenschap. In de wetenschap kunnen uitspraken objectief aangetoond en
overtuigend aannemelijk gemaakt worden aan de hand van door iedereen te
verifiëren experimenten die niet ontkend kunnen worden, tenzij men duidelijk van
slechte wil is. Op het vlak van schoonheid echter, kan een uitspraak nooit
overtuigend aangetoond worden en kan niemand echt overtuigd worden. Als u tot
over uw oren verliefd bent op iemand, en uw omgeving begrijpt niet wat u in die
persoon ‘ziet’, dan kunt u daar niets aan doen. U kunt de omgeving niet
overtuigen van de beminnelijkheid van uw uitverkorene.
Dat is ook zo voor het gebied dat van schoonheid zijn
identiteit en zijn kenmerk maakt, namelijk de kunst. De discussies zijn dan ook
eindeloos, wat op zich aantoont dat geen enkele objectieve benadering het
mogelijk maakt schoonheid in een redelijk discours te vatten. Beauty is in the eye of the beholder. Er
vallen bijgevolg ook geen regels of richtlijnen te geven om ‘goede kunst’ te
maken.
Grote kunst vat iets van het mysterie van het leven. Grote
kunst gaat niet over de emoties van de kunstenaar. De muziek van Bach gaat niet
over Bach en de Mona Lisa van Da Vinci zegt niets over de emoties van Da Vinci.
Grote kunst vat iets van het mens-zijn en van het mysterie van het leven. De
Mona Lisa blijft fascineren zoals het leven zelf blijft fascineren. Men kan
schoonheid of kunst dan ook niet ‘begrijpen’. Zij valt niet te begrijpen. Men
kan er zich alleen voor openstellen door er zich aan over te geven. De dichter
en filosoof Samuel Taylor Coleridge
sprak in 1817 van een ‘willing suspension
of disbelief‘ (een vrijwillig opschorten van ongeloof). Zolang men de
kritische houding van disbelief aanhoudt, kan men weliswaar heel wat
wetenschappelijk interessante dingen te weten komen, maar kan men nooit de
ervaring van schoonheid hebben. Om de ervaring van schoonheid te hebben, moet
men de kritische functie even verlaten om in een modus van overgave te komen.
Men moet zich als het ware verbinden met het object. Men moet het object in de
beleving laten binnenkomen.
De vraag zelf wat kunst eigenlijk is, is niet te
beantwoorden. Heel in het algemeen kan gezegd worden dat er sprake is van kunst
als iets evolutionair nuttigs met méér dan noodzakelijke aandacht wordt gedaan,
als men er iets aan toevoegt dat niet strikt noodzakelijk is. Zo is visuele
kunst ontstaan uit het maken van didactische plaatjes, net zoals gastronomie
ontstaan is uit de noodzaak zich te voeden en erotiek uit de noodzaak zich
voort te planten. Het gaat om noodzakelijke activiteiten die met extra aandacht
worden uitgevoerd, waaraan iets werd toegevoegd dat niet strikt noodzakelijk
is. Dat is wellicht het onderscheid tussen kunst en kitsch, zoals tussen
erotiek en porno. Kunst nodigt ons uit ons te openen voor het mysterie van het
leven. Erotiek nodigt ons uit tot reflectie over het wonder van het leven.
Kitsch en porno gaan alleen over de onmiddellijke behoeftebevrediging van de
consument.
Dat is het wonder: in de ontmoeting van materie (van mater, moeder) en vorm (van pater, vader, verwant met patroon), van
het fysieke en het emotionele, ontstaat iets dat ons overstijgt dat spreekt
over het mysterie. De Mona Lisa van Da Vinci fascineert omdat zij iets van het
leven van de mens en van alle mensen vat. De muziek van Bach fascineert door de
ontmoeting van orde en verrassing. Het leven creëert orde (kosmos) in de wanorde
(chaos) en is altijd weer verrassend.
Als we ons bij de feitelijkheid houden kan alleen gezegd
worden dat ‘schoonheid’ overeenkomt met een bijzonder gevoel van welbevinden.
Men ervaart een vreugde bij het beschouwen van een bepaald object of een
bepaalde stand van zaken in de buitenwereld. De vraag is dan hoe dat gevoel van
welbevinden tot stand komt. Neurobiologisch is de vraag hoe de verbindingen
tussen onze waarneming en ons beloningssysteem ontstaan? Men kan er alleen van
uitgaan dat dit een leerproces moet zijn. Wie opgroeit in een milieu waar
Nederlands gesproken wordt, zal vanzelf Nederlands leren spreken. Wie opgroeit
in een milieu waar Chinees gesproken wordt, zal als vanzelf Chinees leren
spreken. Wie in zijn jeugd vaak blootgesteld is aan muziek, zal een bijzondere
‘intuïtieve’ gevoeligheid voor muziek ontwikkelen. Wie bijzonder blootgesteld
is aan visuele stimuli, zal gevoeliger zijn voor visuele stimuli. Maar zoals
men ook op latere leeftijd nog een andere taal kan leren spreken, kan men ook
nog op latere leeftijd een gevoeligheid voor bepaalde stimuli ontwikkelen.
Dankzij het moderne neurologische onderzoek weet men immers dat de hersenen een
neuroplasticiteit vertonen. Gedachten veranderen onze hersenen. De grote
psycholoog en filosoof William James (1842-1910)
zei reeds: ‘De grootste ontdekking van
mijn generatie is dat een mens zijn leven kan veranderen, door zijn gedachten
te veranderen.’ De neuroplasticiteit geeft een neurologische basis aan deze
uitspraak, evenals aan de uitspraak van de Boeddha: ‘Je wordt zoals je denkt.’