vrijdag 20 maart 2009

Waarom vinden we het zo erg een kind te verliezen en worden we zo weinig geraakt door de dood van zoveel kinderen elke dag in andere delen van de wereld?

Deze (ongemakkelijke) vaststelling leert ons iets belangrijks over het lijden, namelijk dat het lijden niet over de ander gaat maar altijd over onszelf. Er is inderdaad geen enkel aantoonbaar verschil tussen een “eigen” kind dat sterft of een kind in een ver land dat sterft. Het verschil zit niet in die twee kinderen, het verschil zit in onszelf, in het feit dat we het ene kind als “van ons” zijn gaan beschouwen, zodat het verlies als een onrecht en als een bron van lijden wordt ervaren, terwijl het andere kind als “niet van ons” wordt beschouwd, en we het sterven van dat kind dus niet als een onrecht of als een bron van lijden ervaren. Het is overigens opmerkelijk en tekenend dat over “verlies” wordt gesproken. Dat wijst er immers op dat het betrokken kind eerst als een “bezit” werd beschouwd, als een deel van een (affectief) patrimonium dat ons toebehoort. Door het geleden “verlies” zouden we dus armer geworden zijn. Vaak wordt dit ook beargumenteerd door te verwijzen naar een “bloedband” of een emotionele band, alsof dit objectief bestaande entiteiten zouden zijn. Dergelijke “banden” zijn nochtans louter fictief en bestaan alleen voor wie er in gelooft. Het is alleen maar een andere manier om het affectieve patrimonium te benoemen.

Een meer respectvolle manier om naar mensen en dus ook naar kinderen te kijken is dat het niet om bezittingen gaat maar om geschenken. Een geschenk dat we gekregen hebben, blijft immers voor altijd in ons leven en kan een bron van rijkdom en van dankbaarheid blijven, ook als de persoon in kwestie niet langer lichamelijk aanwezig is. We kunnen het nooit meer “verliezen” en het kan ons nooit meer afgenomen worden net zoals we een mooie zomer niet meer kunnen “verliezen”. (zie ook de vraag over verlies)

Voortbouwend op deze gedachtengang kunnen we bij uitbreiding gemakkelijk inzien dat lijden in feite altijd over onszelf gaat, over iets dat ons is aangedaan of iets dat wij verloren zijn. Als we lijden gaat al onze aandacht naar onszelf. We lijden niet om de ander. We lijden om onszelf. Daarom is lijden ook het omgekeerde van liefde, want bij liefde gaat onze aandacht naar de ander. Dat leidt tot mededogen en het verlangen het lijden van de ander te verminderen. Waar liefde is, is geen lijden. Waar lijden is, is geen liefde.

Vanuit een houding van liefde, d.i. van aandacht voor de ander, zal het overlijden van een naastbestaande geen bron van lijden zijn, maar een bron van aandacht voor de ander en van dankbaarheid omdat de ander in ons leven is geweest.



zondag 15 maart 2009

Maar is dat dan niet egoïstisch?

Het onderscheid tussen egoïsme en altruïsme is een verwarrend onderscheid. Wie iets doet voor anderen, heeft daar immers altijd ook zelf een goed gevoel bij. Voor wie doet hij het dan? En wie iets voor zichzelf doet en daardoor een gelukkiger mens wordt, zal niet kunnen beletten dat ook anderen daar beter van worden. Wie voor jezelf de zon laat schijnen, kan niet beletten dat anderen daar ook warmte van hebben. Voor wie doe je het dan? Anthony de Mello zegt: “Er zijn twee vormen van egoïsme. De eerste is als ik mezelf het genoegen doe om mezelf een genoegen te doen, de tweede als ik mezelf het genoegen doe om anderen een genoegen te doen.” Als je iets goeds doet, ongeacht of het zogenaamd voor jezelf is of zogenaamd voor anderen, doe je dat voor het leven en daar wordt iedereen beter van.

Wat wij egoïsme noemen is in feite een klein bewustzijn, een bewustzijn dat nog niet tot volwassenheid en dus zeker niet tot spiritualiteit gegroeid is. Een klein bewustzijn gaat niet verder dan zichzelf. Een groot bewustzijn omvat ook de anderen. Egoïsme is dus in feite een tekort aan ego, althans aan een volwassen en verantwoordelijk ego. Een volwassen ego begrijpt immers dat wij allemaal deel zijn van het leven en dat wat wij doen altijd gevolgen heeft die iedereen ten goede komen of iedereen schade berokkenen. Een volwassen ego begrijpt dat een geluk in isolatie niet mogelijk is. Wij leven altijd met anderen. Een volwassen ego begrijpt dat het eigen welzijn gekoppeld is aan het welzijn van anderen.

Een klein ego is gekenmerkt door kleine emoties die gaan over het “ik”: angst, woede, jaloersheid, frustratie, verdriet, lijden … Het afleggen van dit kleine ego leidt tot rust en sereniteit, wat in het Boeddhisme “peace of mind” wordt genoemd. Het aannemen van een groter ego leidt tot grotere emoties die gaan over de anderen: dankbaarheid, bewondering, mededogen, mildheid, medeleven, liefde. Dat leidt tot een leven van duurzaam geluk.