dinsdag 20 juli 2010

Hoe verloopt de ontwikkeling van het bewustzijn tot een hoger bewustzijn?

De ontwikkeling het bewustzijn, van geboorte tot volwassenheid, werd door vele onderzoekers en auteurs onderzocht en beschreven.

Elk menselijk wezen begint zijn leven in totale eenheid (symbiose) met de biologische wereld van de moeder. Het pas ontstane en zich ontwikkelende leven krijgt daaruit alles wat het nodig heeft inzake zuurstof, voedende bestanddelen, warmte, enz. Het leeft in een volledige biologische eenheid, die ook na de geboorte nog grotendeels doorgaat. Het is een archaïsche fase waarin het kind zich nog van niets bewust is en alleen betrokken is op zijn biologische overleving, d.i. op het aantrekken van goede dingen en het afstoten van ongewenste dingen. Het leeft in termen van wenselijk en niet-wenselijk. De baby wordt uitsluitend gestuurd door lichamelijk-emotionele impulsen en instincten.

Als het bewustzijn langzaam wakker wordt, treft het kind een wereld aan waarin het omringd is door (in zijn ogen) grote, machtige figuren, die de macht hebben om hem te voeden of niet te voeden, hem warm in te dekken of kou te laten lijden, hem te knuffelen of niet. Hij leeft dus in een soort magische wereld waarin hij onderworpen is aan machten waarop hij aanvankelijk geen enkele macht kan uitoefenen. Later ontdekt het kind dat het een beperkte maar toch zeer reële invloed kan uitoefenen en dat de machtige figuren om hem heen in beweging komen als hij lacht of als hij huilt. Hij ontdekt dus hoe hij door bepaalde activiteiten, bepaalde rituelen, kan maken dat er meer wenselijke dingen naar hem toe komen en ongewenste dingen op afstand kunnen worden gehouden. Op die manier maakt hij kennis met de basisregels van het leven.

Naarmate het kind zich verder ontwikkelt en door de taal toegang krijgt tot de symbolische wereld van de volwassenen, gaat het zijn begrip van de wereld conceptualiseren en structureren in verhalen (sprookjes) die het in zijn gezin of zijn groep van afkomst hoort of die het zelf verzint, en waardoor het denkt zijn invloed en zijn macht in en op de wereld te kunnen vergroten. Dit is de mythische fase, de fase van de verhalen, de sprookjes, de overtuigingen over de wereld en over de anderen en over wat hoort en niet hoort. Het is de fase van het prepersoonlijke, prerationele, conventionele, conformistische denken omdat de culturele verhalen en mythen gaan over wat in de cultuur, in de eigen groep, als normaal en passend wordt beschouwd. Het kind denkt nu in termen van moeten en mogen.

Pas later komt het kind, als adolescent, in een fase van persoonlijk, kritisch, redelijk denken, waarin hij steeds meer als een volwassen mens gaat denken. Het volwassen bewustzijn gaat steeds meer de mythen uit de vroegere perioden aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Het gaat zich steeds meer afvragen of het wel redelijk is te blijven geloven wat hij zolang gelooft heeft, wat hem tijdens de opvoeding of de opleiding als waar werd voorgehouden en wat misschien nog als waar wordt voorgehouden. Hij gaat steeds meer vragen stellen bij de culturele verhalen, sprookjes, mythen, clichés en oneliners. Hij beseft niet alleen dat Sinterklaas niet bestaat, maar ook dat vele andere mythen niet langer steek houden. Dat is dan ook de fase van het postconventionele denken. Het kind gaat steeds minder denken in termen van moeten en mogen en steeds meer in termen van waarden, d.i. in termen van abstracte principes die voor iedereen gelden. Dit redelijke, persoonlijke, postconventionele, postconformistische denken neemt de rest van het leven in beslag en is in feite nooit afgerond. Het is de basis van de hele filosofie en van wat wij wetenschap noemen. Het gaat dus niet om een nieuw corpus van kennis die het vorige zou vervangen. Het gaat veel meer om een houding van onderzoek, waarin de vele mythen op hun geloofwaardigheid en bruikbaarheid bevraagd worden. Wetenschap is geen dogmatisch stelsel dat aangeeft wat waar is en wat niet, maar een houding van openheid en van onderzoek. Het is een methode om tot betrouwbare kennnis te komen.

Parallel met de hoger geschetste ontwikkeling is er een beweging naar een steeds groter wordend bewustzijn, van een egocentrisch bewustzijn (ik-bewustzijn) naar een groepsbewustzijn (etnocentrisch wij-bewustzijn) en ten slotte naar een globaliserend, persoonlijk wereldbewustzijn dat alle mensen omvat (wij allemaal). Een kind is van nature egocentrisch. Een volwassene kan in principe een wereldbewustzijn hebben.
Dat geeft overigens toegang tot de nog latere fasen van een nog groter, zogenaamd transpersoonlijk, transrationeel, hoger bewustzijn dat niet alleen alle mensen maar ook de hele natuur, het hele leven en het hele universum omvat. Dat leidt tot mystieke ervaringen en tot zogenaamde transcendentie of spiritualiteit.

In al die fasen zijn er specifieke waarden, manieren van denken en van de wereld zien, manieren van lijden en liefhebben en van relaties aangaan.

Hoe verlopen de overgangen tussen de fasen?

De ontwikkeling verloopt in een proces van differentiatie, desidentificatie en integratie. Datgene waarmee het “ik” zich in een bepaald stadium identificeerde (bijv. het lichaam of de gevoelens), wordt overstegen, getranscendeerd in een hoger stadium. Vanop dit hogere stadium kan de vorige manier van zijn meer objectief, als een object vanop een zekere afstand worden waargenomen. Gevoelens worden gezien als processen die zich in mij voordoen, maar die ik niet ben. Ook gedachten kunnen gezien worden als processen die zich in mij voordoen, maar die ik niet ben. Ik ben telkens diegene die waarneemt. Het “ik” beseft telkens dat het niet was wat het dacht dat het was. Het differentieert en desidentificeert zich ervan. In plaats van te zeggen “ik voel…”, zou het beter zijn te zeggen “er is in mij een gevoel…”. In plaats van te zeggen “ik denk dat …”, zou het beter te zeggen “er wordt in mij gedacht dat …”. Daardoor ontstaat een nieuw bewustzijn, een nieuw “ik” dat vanop een zekere afstand naar het vorige ik kan kijken. Met andere woorden: het subject van het vorige stadium is een object van het volgende stadium geworden. Het nieuwe subject staat op een hoger niveau.

Een baby moet zich eerst letterlijk differentiëren van het lichaam van de moeder, maar blijft nog bijna geheel geïdentificeerd met het eigen lichaam. Naarmate zijn verbaal en conceptueel bewustzijn ontwaakt en toeneemt, kan het zich van het lichaam differentiëren en het vanop een zekere afstand bekijken. Het lichaam is nu een object geworden van het mentale subject. Tegelijk is het lichaam in dat subject geïntegreerd, het is er een onderdeel van geworden. Daardoor ontstaat ook de mogelijkheid met het lichaam om te gaan.
Zo moet het kind zich ook differentiëren en desidentificeren van zijn emoties en van zijn denken.

Het is echter belangrijk te beseffen dat de vorige stadia weliswaar getranscendeerd kunnen worden, maar daardoor niet verdwijnen. Er komt alleen telkens een laag bij. Dat betekent dat men ook altijd, uit bewuste keuze of vaker uit gewoonte, de optie heeft om terug vanuit een vroeger stadium te gaan functioneren. De vroegere stadia en de daarbij horende strategieën zijn immers ouder en dieper biologisch verankerd. Dat betekent dat ook een volwassene, zelfs op hoge leeftijd, nog altijd de mogelijkheid heeft zich te gedragen als een baby die in een magische of mythische wereld leeft en probeert door huilen of eisen te krijgen wat hij denkt nodig te hebben. De oudere mechanismen zijn nog altijd aanwezig. Bewust leven, wakker zijn, betekent juist vanuit een hogere laag een bewuste sturing geven aan het leven. Maar de neiging is altijd aanwezig om weer in een onnadenkend, automatisch gedrag terecht te komen, om weer in een magische en mythische slaap te vallen.

Hoe komt men tot een hoger, transcendent bewustzijn?

Als het proces van desidentificatie verdergaat, kan het bewustzijn steeds meer “ontwaken”, wakker worden, zich steeds meer bewust worden en zich steeds weer differentiëren en “loslaten”. Al wat je kunt denken of voelen, ben je uiteraard niet. Al wat het oog kan zien, kan immers niet het oog zelf zijn. Een gedachte over een appel is niet de appel zelf. Een gedachte over de ander is niet de ander. Een gedachte over jezelf is niet jezelf. Als je elke gedachte weglaat, blijft uiteindelijk alleen nog het loutere bewuste zijn over. Als je niet meer bewust bent van “iets”, blijft alleen nog het loutere bewuste zijn. Dat is de weg naar een hoger bewustzijn, naar transcendentie. Dan kom je in de stilte. Dan besef je dat je de denker, de ziener, het oog zelf bent en altijd al geweest bent.

zaterdag 10 juli 2010

Wat is de ware aard, de essentie van de mens? Wat is bewustzijn?

Een eerste vraag die men zich kan stellen, gaat over de status van ons bewustzijn, onze mentale ruimte, ons waarnemende en reflecterende “ik”. Dit “ik” kunnen we namelijk nergens situeren of aanwijzen. Zodra we over het “ik” nadenken, is er immers een tweede soort “ik” dat toeschouwer lijkt te zijn en gedachten produceert over het eerste “ik”. Maar welk “ik” is dan ons echte “ik”? Welk “ik” zijn we dan? Welke toeschouwer kijkt toe op de toeschouwer? Het “ik” is iets als de horizon, die we denken duidelijk te kunnen ontwaren, maar hoe meer we proberen er bij te komen, hoe meer hij zich lijkt terug te trekken. Het “ik” is voor zichzelf altijd een ander. “Je est un autre” aldus Rimbaud.
Ook als we zeggen “ik denk” of “ik voel”, lijkt dat merkwaardig. Wie is het “ik” dat spreekt over een “ik” dat denkt of voelt? En waar komen die gedachten en gevoelens dan vandaan? Het “ik” waarover gesproken wordt, moet bij definitie een ander “ik” zijn dan het sprekende “ik” dat aan het woord is…
Sartre zei: “Al wat we over het ik kunnen zeggen, is zeker niet het ik”, want al wat we zeggen zijn gedachten en het “ik” kan toch niet een gedachte zijn. Vergelijk dit met wat Lao¬ Tse zei: “Alles wat de mens van het hogere kan zeggen, is zeker niet het hogere.” Alleen een mystiek zwijgen of een soort poëtische taal kan naar dat hogere verwijzen, zonder dat dat hogere daardoor “gekend” kan worden.

Op elk ogenblik stromen via onze zintuigen vele miljoenen bits informatie uit de omwereld bij ons naar binnen. Slechts een minieme fractie hiervan bereikt na een ingrijpende verwerking ons bewustzijn en vormt er een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid, een simulatie waarin de input van verschillende zintuigen samenkomt in één zogenaamde “ervaring” van de wereld. Door het vermogen van levende wezens om bepaalde aspecten van de omgeving gewaar te worden, ontstaat ook het vermogen om bepaalde aspecten van zichzelf gewaar te worden. Het zou voor een levend wezen immers wel zeer abnormaal zijn een rijk, meerlagig waarnemings- en categoriseringsvermogen te hebben ontwikkeld zonder in staat te zijn iets van dat apparaat op zichzelf te richten. De Britse bioloog Richard Dawkins zei: “Misschien ontstaat bewustzijn als de simulatie van de wereld door het brein zo complex wordt, dat het een model van zichzelf moet omvatten.” Door het bewustzijn ontstaan onder meer de concepten “binnen” en “buiten”, “zelf” en de “ander”. Het bewustzijn geeft ons een kaart van de wereld, van onszelf en van onze plaats in de wereld. Het is onze illusie over onszelf, hoewel er voor de meeste mensen waarschijnlijk niets zo werkelijk is als het gevoel dat er een echte “ik” huist in ons binnenste. Wij schrijven ons gedrag toe aan dingen die we verlangens of wil noemen, die we op hun beurt toeschrijven aan een “ik”. Het ik is een noodzakelijk mythe. Zoals wij ogen nodig hebben om te zien, hebben wij een “ik” nodig om te zijn. Maar ook dit is een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid …

Net zoals een computer op zijn scherm een aantal keurige en hanteerbare symbolen weergeeft (mappen, bestanden, projecten, pagina’s, brieven, een vuilnisvat…) die de gebruiker kan begrijpen en waar hij op kan reageren zonder dat hij zich bezig hoeft te houden met de miljoenen 0’en en 1’en die op elk ogenblik door de computer verwerkt worden, zo geeft het bewustzijn ons keurige en nette symbolen waarmee wij kunnen werken. Het computerscherm geeft ons de illusie dat we de computer “begrijpen”, dat we begrijpen hoe het ding “denkt”. Ons bewustzijn geeft ons de illusie dat wij onszelf zijn en onszelf en de wereld begrijpen. Wij geloven “intuïtief” in het “ik”, net zoals wij “intuïtief” geloven dat de zon om de aarde draait. Alleen is de “ik”-mythe veel moeilijker uit ons hoofd te verdrijven dan de mythe van het geocentrisme.

Er gebeurt dus heel wat tussen het ogenblik van de waarneming van een realiteit door de zintuigen en de “bewustwording” ervan. Volgens de opmerkelijke studies van Benjamin Libet duurt dit proces ongeveer een halve seconde. Er is dus heel wat ruimte voor subliminale waarneming, niet-bewust denken en verwerken, het formuleren van hypothesen van de werkelijkheid en nog een heleboel andere activiteiten. Al deze activiteiten kunnen toegeschreven worden aan het “onbewuste”, aan “intuïtie”, of aan een “goddelijk principe”. Het bewustzijn behoudt de illusie van heer en meester te zijn. Diverse vormen van meditatie kunnen gezien worden als pogingen om toegang te krijgen tot deze “andere” interne of externe realiteit.

Zoals we een kaart nodig hebben om onze weg te vinden in de complexiteit van een stad of een land, hebben we ons bewustzijn nodig om onze weg te vinden in de complexiteit van de werkelijkheid. Daartoe moeten we ons behelpen met een kaart die ons door anderen is gegeven. Maar wat echt belangrijk is, is niet de kaart te kennen, maar de werkelijkheid. De wereld is veel rijker dan we kunnen vermoeden bij het bekijken van de kaart. Ook wijzelf zijn veel rijker dan we kunnen vermoeden bij het bekijken van de kaart van onszelf die we hebben meegekregen.

Volgens Julian Jaynes* is het bewustzijn een analogon van wat we de echte wereld noemen. Het is opgebouwd met een vocabularium waarvan alle termen metaforen of analogen zijn voor verschijnselen in de echte wereld. De realiteit van het bewustzijn is van dezelfde orde als de realiteit van wiskunde. Het maakt het mogelijk zonder de hulp van gedragsmatige procedures tot adequate beslissingen te komen. Het bewustzijn is, zoals wiskunde, een operator, eerder dan een ding of een recipiënt. Daniel Dennett beschrijft het bewustzijn met de metafoor van een gesimuleerde virtuele seriële computer in de parallelle hardware van onze hersenen. Zowel Daniel Dennett** als Tor Nørretranders*** spreken van het bewustzijn als een “user illusion”.

Ons bewustzijn lijkt voor ons dagelijks functioneren overigens niet eens zo bijzonder belangrijk, zoals blijkt uit het feit dat onze gedachten bij de meeste dingen die wij doen (door de stad lopen, autorijden, eten, de vaat doen … ) ergens anders kunnen zijn. We weten doorgaans niet hoe we gedaan hebben wat we gedaan hebben. Alleen zijn we ons daar niet van bewust, omdat we niet bewust zijn van het feit dat we niet bewust zijn. Alleen als zich iets onverwachts voordoet (bijv. een verkeersopstopping) komt ons bewustzijn in actie.

Bovendien lijken mensen zich ook het best te voelen op ogenblikken waarop ze hun bewustzijn niet nodig hebben, d.i. in een toestand van moeiteloze “flow” waarin alles als vanzelf lijkt te gaan en mensen zich niet bewust zijn van de tijd, hun omgeving en zichzelf… zoals bij het lezen, het muziekbeluisteren of het fietsen. Het bewustzijn is daarbij zelfs eerder een verstorende factor met zijn obsessie om alles te controleren en te beoordelen, met als gevolg angsten, gebrek aan zelfvertrouwen, enz.

Hoe onvatbaar ook, toch lijkt ons bewustzijn, ons “ik” dus, één van de belangrijkste producten van onze mentale activiteit, één van de hoofdpersonages in ons mentale theater. Het is het komische, dramatische of melodramatische hoofdpersonage, waarmee we ons identificeren. Daniel Dennett noemt het ik ook “het centrum van narratieve zwaartekracht.”** Zonder een dergelijke centrale “referentie” zeggen we niet te weten wie we zijn en dat lijkt ons moeilijk leefbaar. Dit personage heeft vaak kenmerken gekregen die gevormd zijn door wat anderen ons hebben doen geloven over ons zelf. Vaak waren die anderen belangrijke personen in onze jeugd, toen we nog erg beïnvloedbaar waren. Het kan ook gaan om bepaalde “conclusies” of “beslissingen” die in ons ontstaan zijn ter gelegenheid van gebeurtenissen die een grote indruk op ons gemaakt hebben. Vaak denkt men dan alleen aan negatieve gebeurtenissen, zogenaamde “trauma’s”, die ons geloof in onszelf verzwakt hebben, maar het kan net zo goed gaan om gebeurtenissen die ons geloof in onszelf versterkt hebben.

Toch heeft het iets bevrijdends als we dat idee van een centraal en vastomlijnd “ik” proberen los te laten. Net zoals het iets bevrijdends heeft als we het idee van een vaste aarde als centrum van het universum loslaten. Als we aannemen dat het leven zich in ons voordoet, dat zich in ons een biologisch, evolutionair en sociaal scenario voordoet, en dat gedachten en gevoelens zich in ons voordoen, zonder dat wij kunnen zeggen wat het “ik” eigenlijk is. Zou het niet juister zijn te zeggen: “Er wordt in mij gedacht”?

De essentie lijkt dus niet een kleine kern te zijn, een klein en diep centrum, een soort kern van een geheel, maar veeleer het allesomvattende, dat wat er rest nadat alle beperkende ideeën en theatrale ensceneringen verdwenen zijn. Dan wordt duidelijk dat de essentie eerder het alles is, het nu en altijd, het hier en daar, het alles tegelijk.

In wezen is jezelf zijn ook een ander zijn. Onze essentie is immers niet individueel en klein, maar veel groter dan al wat we kunnen tonen en zien en verbindt ons met alle andere mensen in dit leven. Het zijn onze beperkingen, ons begrensde ego dat ons doet geloven dat we afgescheiden zijn. Maar wat ons scheidt van het grotere geheel is niets anders dan een grens die we onszelf opgelegd hebben, net zoals landsgrenzen grenzen zijn die door de mens opgelegd zijn. Zij zijn niet “natuurlijk” of “essentieel”. Als we de landsgrenzen zouden kunnen loslaten, bijv. omdat we beseffen dat we het niet meer nodig hebben om oorlog te voeren over de banale verschillen tussen mensen, dan zou de landkaart er plotseling veel eenvoudiger uitzien.


__________

*Jaynes, Julian (1976). The Origin of Consciousness in the Breakdown of the Bicameral Mind. Boston: Houghton Mifflin

**Dennett, Daniel (1991). Consciousness explained. Allen Lane, The Penguin Press.

***Nørretranders, Tor (1998). The User Illusion. New York: Viking Penguin