woensdag 23 januari 2013

 Over schoonheid
Schoonheid behoort, samen met o.a. liefde, mededogen en geluk, tot de moeilijkst te definiëren concepten. Het gaat immers om ervaringen, belevingen, die niet in een taal van exacte definities omschreven kunnen worden. Dat geldt overigens voor de meeste zo niet alle ervaringen. Aan iemand die nog nooit een sinaasappel heeft gegeten, is het onmogelijk de smaak van een sinaasappel te omschrijven.  Wie daarentegen één sinaasappel geproefd heeft, weet meteen waarover het gaat en herkent de smaak ook onmiddellijk tussen andere. Zo kan je ook een gelaat van een vriend niet beschrijven, maar toch herken je hem onmiddellijk.

De werkelijkheid kan op twee manieren beschreven worden: een objectief-wetenschappelijke en een subjectief-existentiële.  De objectief-wetenschappelijke berust op de kritische houding van de onderzoeker die zich tegenover zijn onderzoeksobject plaatst. Hij neemt waar, beoordeelt en probeert rationeel te begrijpen. Zo kunnen we heel wat zinvolle en ware dingen zeggen over een roos, over een schilderij of over een mens. Een roos bestaat uit moleculen, pigmenten, cellen, weefsels en andere structuren. We kunnen de biologie beschrijven, de biochemie, de histologie, de fysiologie, de reproductie, de embryologie, de pathologie, enz. Zo kunnen we ook van een schilderij de samenstelling van de pigmenten en van het doek beschrijven, en we kunnen de penseelvoering en de kleurenkeuze beoordelen. Van een mens kunnen we de intelligentie, de kracht, de behendigheid, de bloeddruk, de body mass index, het cholesterolgehalte en andere kenmerken beschrijven.

In al deze voorbeelden is er evenwel iets dat daarbij altijd buiten beeld blijft en dat mijns inziens ook altijd zal blijven: de schoonheid van de roos, de zeggingskracht van een schilderij, de diepte van een mens. Deze eigenschappen verwijzen immers naar de beleving van de toeschouwer en kunnen niet verklaard worden door een onderzoek van het object. Het zijn voorbeelden van een beleving die we de beleving van schoonheid kunnen noemen. Een ander toeschouwer kan heel andere belevingen hebben. Als iemand een roos maar banaal vindt, niets ziet in het schilderij en de betrokken persoon als oppervlakkig beoordeelt, dan zal niets hem van het tegendeel kunnen overtuigen. Dat is de betekenis van de uitspraak ‘Beauty is in the eye of the beholder’ (schoonheid bevindt zich in het oog van de waarnemer) die aan diverse auteurs wordt toegeschreven, waaronder Shakespeare en de Schotse filosoof David Hume (1711-1776). Deze laatste schreef in zijn Moral and Political uit 1742:  Beauty in things exists merely in the mind which contemplates them.’

Dat stelt uiteraard een probleem voor de rationele westerse geest die probeert de dingen vanuit een lineaire causaliteit te begrijpen en te beschrijven. Deze werkwijze heeft tot onze westerse wetenschap geleid, waar het westen terecht trots op kan zijn en die zonder meer pretendeert op alle belangrijke vragen een antwoord te kunnen geven. De wetenschappelijke methode echter loopt vast waar het ervaringen, belevingen betreft. De wetenschap kan namelijk geen sluitende verklaring geven van de ervaringen van schoonheid, mededogen of geluk.

Schoonheid lijkt nog best omschreven te kunnen worden als dat wat rest nadat alles gezegd is wat gezegd kan worden. Het is altijd het ‘nog iets meer’ waarvoor geen woorden zijn. Schoonheid kan niet verklaard worden door de eigenschappen van het object zoals verliefdheid niet verklaard kan worden door de eigenschappen van de geliefde. Daardoor is schoonheid ook niet aantoonbaar. Wie de schoonheid van een roos, van een schilderij of van een mens niet ziet, kan daarvan niet overtuigd worden. Dat is een belangrijk onderscheid met de wetenschap. In de wetenschap kunnen uitspraken objectief aangetoond en overtuigend aannemelijk gemaakt worden aan de hand van door iedereen te verifiëren experimenten die niet ontkend kunnen worden, tenzij men duidelijk van slechte wil is. Op het vlak van schoonheid echter, kan een uitspraak nooit overtuigend aangetoond worden en kan niemand echt overtuigd worden. Als u tot over uw oren verliefd bent op iemand, en uw omgeving begrijpt niet wat u in die persoon ‘ziet’, dan kunt u daar niets aan doen. U kunt de omgeving niet overtuigen van de beminnelijkheid van uw uitverkorene.

Dat is ook zo voor het gebied dat van schoonheid zijn identiteit en zijn kenmerk maakt, namelijk de kunst. De discussies zijn dan ook eindeloos, wat op zich aantoont dat geen enkele objectieve benadering het mogelijk maakt schoonheid in een redelijk discours te vatten. Beauty is in the eye of the beholder. Er vallen bijgevolg ook geen regels of richtlijnen te geven om ‘goede kunst’ te maken.

Grote kunst vat iets van het mysterie van het leven. Grote kunst gaat niet over de emoties van de kunstenaar. De muziek van Bach gaat niet over Bach en de Mona Lisa van Da Vinci zegt niets over de emoties van Da Vinci. Grote kunst vat iets van het mens-zijn en van het mysterie van het leven. De Mona Lisa blijft fascineren zoals het leven zelf blijft fascineren. Men kan schoonheid of kunst dan ook niet ‘begrijpen’. Zij valt niet te begrijpen. Men kan er zich alleen voor openstellen door er zich aan over te geven. De dichter en filosoof Samuel Taylor Coleridge sprak in 1817 van een ‘willing suspension of disbelief‘ (een vrijwillig opschorten van ongeloof). Zolang men de kritische houding van disbelief aanhoudt, kan men weliswaar heel wat wetenschappelijk interessante dingen te weten komen, maar kan men nooit de ervaring van schoonheid hebben. Om de ervaring van schoonheid te hebben, moet men de kritische functie even verlaten om in een modus van overgave te komen. Men moet zich als het ware verbinden met het object. Men moet het object in de beleving laten binnenkomen.

De vraag zelf wat kunst eigenlijk is, is niet te beantwoorden. Heel in het algemeen kan gezegd worden dat er sprake is van kunst als iets evolutionair nuttigs met méér dan noodzakelijke aandacht wordt gedaan, als men er iets aan toevoegt dat niet strikt noodzakelijk is. Zo is visuele kunst ontstaan uit het maken van didactische plaatjes, net zoals gastronomie ontstaan is uit de noodzaak zich te voeden en erotiek uit de noodzaak zich voort te planten. Het gaat om noodzakelijke activiteiten die met extra aandacht worden uitgevoerd, waaraan iets werd toegevoegd dat niet strikt noodzakelijk is. Dat is wellicht het onderscheid tussen kunst en kitsch, zoals tussen erotiek en porno. Kunst nodigt ons uit ons te openen voor het mysterie van het leven. Erotiek nodigt ons uit tot reflectie over het wonder van het leven. Kitsch en porno gaan alleen over de onmiddellijke behoeftebevrediging van de consument.

Dat is het wonder: in de ontmoeting van materie (van mater, moeder) en vorm (van pater, vader, verwant met patroon), van het fysieke en het emotionele, ontstaat iets dat ons overstijgt dat spreekt over het mysterie. De Mona Lisa van Da Vinci fascineert omdat zij iets van het leven van de mens en van alle mensen vat. De muziek van Bach fascineert door de ontmoeting van orde en verrassing. Het leven creëert orde (kosmos) in de wanorde (chaos) en is altijd weer verrassend.

Als we ons bij de feitelijkheid houden kan alleen gezegd worden dat ‘schoonheid’ overeenkomt met een bijzonder gevoel van welbevinden. Men ervaart een vreugde bij het beschouwen van een bepaald object of een bepaalde stand van zaken in de buitenwereld. De vraag is dan hoe dat gevoel van welbevinden tot stand komt. Neurobiologisch is de vraag hoe de verbindingen tussen onze waarneming en ons beloningssysteem ontstaan? Men kan er alleen van uitgaan dat dit een leerproces moet zijn. Wie opgroeit in een milieu waar Nederlands gesproken wordt, zal vanzelf Nederlands leren spreken. Wie opgroeit in een milieu waar Chinees gesproken wordt, zal als vanzelf Chinees leren spreken. Wie in zijn jeugd vaak blootgesteld is aan muziek, zal een bijzondere ‘intuïtieve’ gevoeligheid voor muziek ontwikkelen. Wie bijzonder blootgesteld is aan visuele stimuli, zal gevoeliger zijn voor visuele stimuli. Maar zoals men ook op latere leeftijd nog een andere taal kan leren spreken, kan men ook nog op latere leeftijd een gevoeligheid voor bepaalde stimuli ontwikkelen. Dankzij het moderne neurologische onderzoek weet men immers dat de hersenen een neuroplasticiteit vertonen. Gedachten veranderen onze hersenen. De grote psycholoog en filosoof William James (1842-1910) zei reeds: ‘De grootste ontdekking van mijn generatie is dat een mens zijn leven kan veranderen, door zijn gedachten te veranderen.’ De neuroplasticiteit geeft een neurologische basis aan deze uitspraak, evenals aan de uitspraak van de Boeddha: ‘Je wordt zoals je denkt.’
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten