zaterdag 10 april 2010

Wat doe je dan met het onrecht in de wereld?

Recht en onrecht zijn menselijke concepten en waarden die in de natuur niet voorkomen. Als een leeuw een Thomson-gazelle bespringt en opeet, als een vogel een aardworm opeet, als de Neanderthaler door Homo sapiens werd verdrukt, zijn dat allemaal voorbeelden van wat wij recht of onrecht zouden kunnen noemen, afhankelijk van waar onze sympathie naar uitgaat. Maar de natuur gaat niet over recht of onrecht, maar over overleven.

De mens kan er echter naar streven de concepten en waarden van recht en onrecht in de samenleving te bevorderen om op die manier tot een betere wereld te komen waar het voor iedereen beter leven zou zijn. Dit model van een ideale wereld bestaat evenwel nog lang niet. De waarden van recht en onrecht zijn nog slechts zeer ten dele gerealiseerd in een klein gedeelte van de wereld en in een klein gedeelte van de samenleving.
Het is zoiets als volwassen zijn. Volwassen zijn is een ideaal model, maar als iemand niet aan dit ideale model voldoet, zouden we de betrokkene niet als “slecht” moeten bestempelen of bestraffen, maar zouden wij het als onze taak moeten zien die mens naar meer volwassenheid te begeleiden. Die mens is immers in zekere zin nog als een kind die een aantal dingen nog niet begrepen heeft, en een kind ga je niet bestraffen maar ga je de juiste dingen bijbrengen.

Wij kunnen ook zien dat het onrecht in de samenleving in de loop van de geschiedenis geleidelijk verminderd is (denk maar aan de afschaffing van de slavernij, de verklaring van de rechten van de mens, het internationale gerechtshof, enz.) maar dat het ideaal nog lang niet bereikt is. Dit hoeft geen reden tot cynisme of pessimisme te zijn, maar is een oproep tot meer bewust worden en mee bijdragen tot het verminderen van het onrecht in de wereld.

Dit proces heeft dus ook te maken met individueel en maatschappelijk bewustzijn. Mensen met een beperkt bewustzijn zien vooral het lokale onrecht in hun onmiddellijke omgeving, het onrecht dat henzelf of hun onmiddellijke naastbestaanden treft. Bovendien zien zij vooral het “onrecht” dat in hun nadeel uitvalt, niet het “onrecht” dat maakt dat zij zoveel méér hebben dan vele anderen. Vooral mensen in de rijke landen leven met een dergelijk beperkt bewustzijn. Het is alsof onze welstand, rijkdom en luxe ons geweten in slaap sussen en de mensen aanzetten tot onnadenkendheid en kortzichtigheid. Mensen met een groter bewustzijn zien dat dit lokale onrecht alleen maar een afspiegeling is van het wereldwijde gigantische onrecht.

Volgens Immanuel Kant moet je zo leven dat je gedrag als universele regel zou kunnen gelden. Hieruit volgt, volgens o.m. Jaap Kruithof, dat een manier van leven waarvan je met zekerheid weet dat ze niet voor iedereen mogelijk is, als immoreel moet worden beschouwd. De huidige wereld is dus nog ver verwijderd van dit ethische ideaal. Wij leven immers in een wereld waarin:
  • het ondanks de hoge vlucht van de wetenschap en de techniek niet mogelijk lijkt te zijn te voorkomen dat mensen elkaar martelen, vermoorden of laten verhongeren,
  • een klein percentage van de wereldbevolking de overgrote meerderheid van de middelen en van de energievoorzieningen in handen heeft,
  • een klein percentage van de wereldbevolking in een zonder meer obscene luxe leeft (op gewone spaarboekjes bij de banken in ons land staat ca. 150 miljard euro) terwijl de overgrote meerderheid van de wereldbevolking in mensonwaardige omstandigheden leeft,
  • de Amerikaanse golfspeler Tiger Woods 78 miljoen dollar per jaar verdient, d.i. 148 dollar per minuut, terwijl wereldwijd één op vijf mensen met minder dan één dollar per dag moet rondkomen en om de 2 seconden ergens een mens van honger sterft,
  • elke koe in de Europese Unie door de Common Agricultural Policy per dag met 2 euro wordt gesubsidieerd, d.i. méér dan wat 75% van alle Afrikanen per dag heeft om van te leven (volgens de Wereldbank krijgen Japanse koeien zelfs 7,5 dollar per dag),
  • elke dag vele duizenden kinderen van honger en ontbering sterven terwijl de bevolking in de rijke landen (wij dus) in luxe baadt en een groot deel van zijn inkomen uitgeeft aan zaken die niet essentieel zijn voor ons leven of onze gezondheid,
  • mensen klagen over de “crisis”, met enkele procenten koopkrachtvermindering en een zogenaamd “ondraaglijke onzekerheid over de toekomst”, terwijl miljoenen mensen in grote delen van de wereld niet aan hun elementaire behoeften kunnen voldoen en van geen enkele vorm van onderwijs, medische zorg of sociale opvang kunnen genieten,
  • mensen zich zorgen maken over hun pensioen dat hen in staat moet stellen nog vele jaren comfortabel te leven zonder enige arbeid te moeten verrichten terwijl in grote delen van de wereld iemand die niet werkt ook gewoon niets te eten heeft,
  • miljarden worden uitgegeven aan luxegoederen, luxerestaurants (waar massaal voedsel weggegooid wordt), modieuze kleren, luxewoningen, luxevakanties en city-trips, duur en energieverslindend speelgoed voor kinderen en volwassenen (dure uitrustingen voor sport of andere hobby’s, dure motorfietsen, auto’s, boten…), festivals, luxueuze dure sportinfrastructuren en sportevenementen, dure en futiele vrijetijdsbestedingen, dure en overbodige medische ingrepen, terwijl elders in de wereld mensen in mensonwaardige omstandigheden leven en sterven,
  • mensen in de rijke landen zich opwinden over winnaars van (euro)songfestivals of miss-verkiezingen en over zinloze sportuitslagen of olympische spelen waar niemand beter van wordt (elke nieuwsuitzending eindigt steevast met sportuitslagen alsof die even belangrijk zouden kunnen zijn dan de drama’s en het menselijke leed in de wereld),
  • mensen in de rijke landen het normaal vinden en er een punt van maken zo veel mogelijk van hun vermogen aan hun erfgenamen te geven en zo weinig mogelijk aan de overheid (de fiscus) af te staan (“Geef zo veel mogelijk aan uw kinderen! Geef geen euro te veel aan de fiscus!”), hoewel het systeem van erfenissen structureel de ongelijkheid in stand houdt en vergroot terwijl de overheid de enige instantie is die structureel iets zou kunnen bijdragen aan het wegwerken van de schrijnende ongelijkheid in de samenleving en in de wereld,
  • individuen en bedrijven verkiezen hun geld te stoppen in luxe goederen, luxe evenementen, en dure gebouwen en consumptiepaleizen om zo weinig mogelijk belasting te “moeten” betalen. Vaak worden nog perfect bruikbare goederen weggeworpen of gebouwen afgebroken om nieuwe te kopen of te bouwen. In onze comfortabele woningen in onze comfortabele steden en samenlevingen geven wij ons geld kennelijk liever aan ons eigen speelgoed en vermaak dan aan het lenigen van de nood van anderen of het verzekeren van een menswaardig bestaan voor iedereen.
Toch zouden volgens deskundigen voor nog geen 1% van het inkomen van de rijkste landen de ergste gevolgen van armoede aanzienlijk kunnen worden beperkt. Mensen zouden dan genoeg te eten hebben, basisbehoeften zoals gezondheidszorg en onderwijs zouden voor iedereen toegankelijk zijn, er zouden minder baby’s sterven en volksziekten zouden in grote mate onder controle kunnen worden gebracht. (bron: Jessica Williams, Feiten die de wereld moeten veranderen, uitg. Bert Bakker, 2006. Zie ook Jean Ziegler, De Haat tegen het Westen, Uitg. Balans, 2010.)

De filosoof Peter Singer stelde ooit een gedachtenexperiment voor dat samengevat als volgt gaat. Stel u voor dat u op de splitsing van een treinspoor staat en dat u de wissel kunt bedienen. U ziet in de verte een trein aankomen, die u zowel naar links als naar rechts kunt sturen. Op het ene spoor staat uw splinternieuwe dure wagen. Op het andere spoor zit een kind te spelen. U kunt dat kind niet meer weghalen, maar u kunt wel de wissel bedienen. Waar zult u de trein naartoe sturen?

De meeste mensen zullen het kind willen redden, zelfs ten koste van hun dure wagen. Maar dan herinnert Peter Singer er ons aan dat ook wij in de gelegenheid zijn om kinderlevens te redden. Op grond van plausibele ramingen en het raadplegen van deskundigen kwam de filosoof Peter Unger tot de conclusie dat 200 dollar voldoende is (rekening houdend met alle kosten) om van een ziek tweejarig kind een gezond zesjarig kind te maken. Op grond van deze informatie kan ieder van ons, met dezelfde creditcard waarmee hij of zij een skivakantie boekt, ook een bijdrage leveren aan Unicef of aan het Rode Kruis om een kind te redden. Alleen zijn de kinderen waar het om gaat zo ver weg en is het zo gemakkelijk om de ogen te sluiten en het niet te weten… (zie het interview met Peter Singer in de rubriek Actualiteit op deze website, en zie ook Peter Singer, Een Ethisch Leven, uitg. Spectrum, 2001)

Een ethisch leven is een leven van verantwoordelijkheid, niet alleen voor de eigen gedachten, emoties en daden, maar ook voor de gevolgen daarvan op andere mensen en op alle andere vormen van leven en op de omgeving, zowel in onze onmiddellijke levenssfeer als in het grotere kader van de hele aarde.

Een ethisch leven zou niet alleen bijdragen tot een betere, een meer humane en een gelukkiger wereld, maar zou ook individueel tot een gelukkiger en meer bevrediging schenkend leven leiden dan een leven dat geleid wordt door de principes van de consumptiemaatschappij. Een ethisch leven is een gelukkig leven.

maandag 5 april 2010

Is de samenleving niet individualistischer geworden? Is er geen sprake van verruwing en normvervaging in de samenleving?

De gruwelijke gebeurtenissen van de 20e eeuw hebben ertoe geleid dat de mens het geloof in religie, politiek en wetenschap verloren is. Dit zogenaamde “wegvallen van de grote verhalen” (Lyotard) heeft tot een verbrokkeling van de samenleving geleid. Mensen voelen zich niet meer verbonden door een groot, zingevend en enthousiasmerend religieus, sociaal, politiek, artistiek of wetenschappelijk verhaal. Die verhalen hebben namelijk hun geloofwaardigheid verloren door het debacle van de 20e eeuw, met de Nazi-concentratiekampen als triest hoogtepunt (helaas gevolgd door Rwanda, Bosnië, Kosovo, Congo…). De redelijkheid van de moderniteit, die de mens de hemel beloofde, heeft in feite de hel gebracht.*

Dat legde de grondslag voor de reactie van de postmoderniteit. In de plaats van een groot verhaal zijn er alleen nog zgn. kleine verhalen (“ieder zijn waarheid”), waardoor ieder voor zich probeert een plekje in de zon te veroveren. Het gaat niet langer om “wij” maar om “ik” tegen “zij”. Er is niet langer het gevoel verbonden te zijn met een groter geheel omdat er niet langer een verbindend verhaal is.

Een verdere vaststelling is dat steeds minder beroep wordt gedaan op persoonlijk denken, met name op ethische reflectie en op verantwoordelijkheidszin. Denken is immers niet langer nodig: het volstaat je aan “het boekje” te houden en de procedures of “guidelines” te volgen om onaantastbaar en “safe” te zijn. Dit wordt bijzonder zichtbaar op de openbare wegen die vol staan met lijnen en markeringen die aangeven waar je wel en niet mag rijden terwijl een overvloed aan borden duidelijk moet maken wat je wel en niet moet en mag doen. Maar ook in de werkomgeving, in de gerechtelijke wereld en zelfs in de medische wereld en in de welzijnszorg wordt deze trend steeds duidelijker. Op die manier wordt de mens steeds meer tot een gedachteloze robot herleid, die daarenboven als in een modern panopticum voortdurend bespied wordt door mechanische robotten die elke overtreding onmiddellijk registreren en passend bestraffen.

Onze samenleving is daardoor in toenemende mate een geheel van onpersoonlijke en anonieme rechten en verplichtingen geworden, een samenleving onder de dictatuur van het vanzelf¬sprekende en het normale, een samenleving zonder menselijk gelaat en zonder gevoel van verbondenheid. Van de idealen van de Franse revolutie worden in de hedendaagse neoliberale samenleving vooral vrijheid en gelijkheid sterk benadrukt terwijl de broederlijkheid (c.q. verbondenheid, empathie, liefde, mededogen) eerder op de achtergrond is geraakt. Vrijheid en gelijkheid worden vertaald in georganiseerde, bureaucratische rechten en plichten terwijl de betekenis en de bijdrage van het individuele bestaan aan de samenleving vrijwel onzichtbaar is geworden. De mens weet niet meer waar zijn inspanningen en zijn inzet voor dienen en hij/zij wordt er door niemand voor bedankt. Hij betaalt belastingen aan een anonieme fiscus en krijgt allerlei tegemoetkomingen van een anoniem stelsel van sociale zekerheid. Hij voelt zich dan ook niet meer verbonden met de samenleving. Hoewel de democratie de belofte inhield van een door het individu zelf bepaald en zelf gestuurd leven, lijken mensen steeds meer geleefd te worden door regels en omstandigheden waarover ze geen keuze hebben, terwijl ze anderzijds blind zijn voor de echte keuzemogelijkheden in de binnenwereld van het bewustzijn. De democratie is een dictatuur van de meerderheid en van de normaliteit en de middelmaat geworden, een politiek spel dat op dezelfde commerciële en competitieve wijze opgevoerd wordt als songfestivals, miss-verkiezingen of andere vormen van massa-entertainment. Het zo vaak aangeklaagde individualisme in de samenleving is in feite veeleer een vorm van onvolwassenheid. We zijn immers nog niet tot een echte, volwassen vorm van individualisme gekomen, dit wil zeggen tot het inzicht dat wat wij denken en doen (inclusief ons consumptie- en koopgedrag) gevolgen heeft voor alles en iedereen en dat de zorg voor anderen, voor de natuur en voor de aarde, een wezenlijk onderdeel van het eigen geluk is. Hoewel het in een dergelijk onvolwassen denkkader voor velen moeilijk wordt in de zinvolheid van het bestaan te blijven geloven, leidt dit vooralsnog niet tot een voldoende vermindering van het materiële en maatschappelijke bestaanscomfort en tot een voldoende sense of urgency om maatschappelijke veranderingen te overwegen.

Dat leidt tot de voorwaarden voor delinquentie. Delinquentie wijst immers op de¬linquentie, d.i. de afwezigheid van een link, van een verbondenheid. De verwetenschappelijking van het wereldbeeld heeft bijgedragen tot deze koele, afgescheiden, objectiverende, verdinglijkende houding tegenover het object van onderzoek. De wetenschap berust immers op “secare”, op kritisch en objectief onderzoek, en niet op “ligare”. De wetenschap geeft geen verbindend verhaal maar een verklarend verhaal over de aarde, de natuur en de kosmos als te ontginnen terreinen. De samenleving wordt een te optimaliseren terrein. De medemens en zijn arbeid worden te ontginnen “human ressources”. De mogelijkheden en het maximaliseren van die ontginning zijn het onderwerp van diverse (mens)wetenschappen. Zelfs de monotheïstische godsdiensten hebben daartoe bijgedragen door het goddelijke, het heilige, het sacrale in een hiernamaals buiten de aarde te plaatsen. Deze “moderne” godsdiensten hebben de plaats ingenomen van de “primitieve” mystieke religies die de aarde en de natuur als heilig beschouwden. Daardoor is de aarde niet langer sacraal en kunnen we ze rustig als een te ontginnen terrein beschouwen. De houding van eerbied en verwondering maakt plaats voor de kettingzaag en de bulldozer.

Een eenvoudige observatie van de mens leert dat mensen zich vanzelf en zonder moeite vriendelijk, zorgzaam en hoffelijk gedragen tegen wie als “van ons” wordt beschouwd. Van wie “van ons” is kent men het gezicht en de naam. Tegen de persoon of de bezittingen van de onbekende en naamloze “ander” zal men zich daarentegen gemakkelijk vijandig, destructief en de-linquent kunnen gedragen. Onze samenlevingen zijn evenwel zo groot geworden dat men niet meer iedereen bij gezicht en naam kan kennen en er onvermijdelijk vele onbekende “anderen” zijn. Conflicten en oorlogen ontstaan met wie als de foute, bedreigende, niet-aanvaarde, ongewenste of zelfs te verdrijven en uit te roeien ander wordt beschouwd. Zelfs in de bijbel mag men de bezittingen van de vijand roven en zijn vrouwen verkrachten.

Het is dan ook duidelijk dat de verruwing van de samenleving, de normenvervaging en het geweld zeer archaïsche bronnen hebben en niet voorkomen kunnen worden door meer regels, meer geboden en verboden, meer repressie, meer politie of meer gevangenissen. Al deze maatregelen gaan immers juist in de zin van nog meer geweld, nog meer verruwing, nog meer de-linquentie, nog meer afscheiding en losgeslagenheid. Geweld kan alleen verminderd worden door het vergroten van de dimensie van verbondenheid, van “re-ligare”, het cultiveren van een “wij”-gevoel met de ander, die tegelijk als ander wordt aanvaard.** Vanuit een wij-gevoel denkt men niet in termen van maximaliseren van de winst voor mij, maar in termen van optimaliseren voor ons allen.

Een opvoeding tot geweldloosheid tegenover mensen en tegenover de natuur veronderstelt dus een opvoeding tot verbondenheid, niet alleen met lokale groeperingen en overtuigingen, maar met iets dat de hele mensheid en de hele aarde omvat. Dat is de rol van een spirituele dimensie. Die moet dan wel ook de traditionele godsdiensten overstijgen, want ook die hebben in het verleden vaak tot afscheiding, conflict en oorlog gezorgd. Dat zal echter alleen kunnen gebeuren door opvoeders en ouderen die zelf de taal van de geweldloosheid hebben leren spreken (let eens op de alomaanwezige strijd-, vecht- en oorlogstaal in de samenleving!) en die geweldloosheid niet tot een te onderwijzen vak maar tot een levenshouding hebben gemaakt waarvan zij tevens een voorbeeld zijn. Het volstaat even in de samenleving (competitie, commerciële sport…) te kijken om te beseffen hoe ver we van dit ideaal verwijderd zijn…

________________

* Zie hiervoor bijv. de felle kritiek op de moderniteit van Horkheimer en Adorno. Zie ook H. Marcuse, E. Fromm en anderen van de zgn. Frankfurter Schule. Zie ook Max Weber en Morris Berman.

** Zie uiteraard Levinas. Maar zie ook Marshall Rosenberg, Thomas d’Ansembourg, The Arbinger Insitute e.a.

donderdag 25 maart 2010

Hoe kan men kinderen opvoeden zonder verwennen en zonder agressiviteit?

Behalve het zorgen voor de voor de hand liggende basale (fysiologische) behoeften (voeding, onderdak, bescherming…) is het belangrijk dat bij een kind een aantal mogelijkheden ontwikkeld worden. Daartoe behoren op de eerste plaats emotionele vaardigheden, en op de tweede plaats intellectuele vaardigheden. In een verdere fase zal ook aan de spirituele ontwikkeling aandacht moeten worden besteed.

De ontwikkeling van emotionele vaardigheden behoort tot wat Jacques Lacan de moederlijke functie noemt. Hoewel dit niet uitsluitend terug te voeren is op de persoon van de moeder, zullen de meeste moeders immers spontaan geneigd zijn deze functie op zich te nemen. Het is van het grootste belang dat een kind leert zich goed te voelen in het leven. Zich goed voelen is de belangrijkste ervaring die het kind in het begin van het leven moet leren kennen en het is precies die ervaring die een moeder spontaan aan haar kind wil meegeven. Een moeder is gelukkig als zij merkt dat haar kind zich goed voelt. Hoewel ook vaders hierbij een belangrijke rol kunnen spelen, zal de moeder in deze fase toch de belangrijkste persoon zijn.

In een iets latere fase komt de ontwikkeling van intellectuele vaardigheden. Behalve zich goed voelen, moet een kind immers ook leren goed te denken. Het moet op de eerste plaats kennis nemen van de wereld en de samenleving waarin het terecht is gekomen. Het moet de taal van die samenleving leren spreken en het moet leren kritisch te denken, dat wil zeggen een onderscheid te maken tussen wat waar en goed is en wat niet-waar en niet-goed is. Lacan noemt dit de intrede in de symbolische orde en spreekt in dit verband van de vaderlijke functie, hoewel deze functie niet uitsluitend terug te voeren is op de persoon van de vader. Maar het is een functie waardoor de vader zich doorgaans iets meer aangesproken voelt.

De vaderlijke functie (die uiteraard ook ten dele door de moeder kan worden ingevuld) is essentieel gericht op de ontwikkeling van het bewustzijn en van de taal. De taal geeft immers toegang tot de ander en tot de cultuur. De taal biedt het kind de mogelijkheid uit de narcistische emotionele cocon te treden en een perspectief op het leven te verwerven. De taal en het bewustzijn maken het mogelijk te begrijpen dat anderen anders zijn en dat het universum niet om de eigen behoeften draait. De vaderlijke functie geeft het kind een structuur door het aangeven van wetten en grenzen. Een kind is altijd beter af met een duidelijke structuur, waaraan het zich kan meten en waartegen het zich eventueel kan verzetten, dan met wolligheid en structuurloosheid die tot grilligheid en oeverloosheid leidt.
De vaderlijke functie is ook gericht op het leren van uitstel van onmiddellijke bevrediging door het creëren van doelstellingen op lange termijn. In zijn boek "Emotionele Intelligentie" beschrijft D. Goleman studies die erop wijzen dat de mogelijkheid om onmiddellijke behoeftebevrediging uit te stellen, de belangrijkste voorspellende factor is voor succes in het latere leven. Dit is een cognitieve vaardigheid die berust op het in de toekomst projecteren van een motiverend doel. Wat voor zin heeft het te gaan studeren en daarvoor af te zien van allerlei onmiddellijke bevredigingen, als men geen doel in de toekomst voor ogen heeft? Wie in kleine doelstellingen denkt, zal een kleine toekomst hebben. Dat is bijv het geval bij jongeren die de ene studierichting na de andere gaan "proberen" om te "kijken of hen dat wel ligt", of de docenten wel meevallen en of de lokalen wel aangenaam zijn, m.a.w. of dit wel een onmiddellijke bevrediging kan opleveren.

Bij de opvoeding ligt de verleiding van de onmiddellijk bevrediging evenwel aan beide kanten, niet alleen aan de kant van de kinderen (wat normaal is), maar ook aan de kant van de ouders (wat minder normaal is). Toegeven aan de eisen van een kind wordt immers onmiddellijk beloond door de dankbare glimlach van het "gelukkige kind", waardoor men zich (even) een goede ouder kan voelen, in afwachting van nieuwe verlangens of eisen. Voor ouders is het veel gemakkelijker om toe te geven dan om "neen" te zeggen en het hoofd te bieden aan een nukkig of stampvoetend kind. Bovendien waarom zou men "neen" zeggen als men daar geen goede reden voor heeft? Voor vele ouders is opvoeding een soort populariteitswedstrijd bij de kinderen geworden, vooral als daar nog eens de nodige schuldgevoelens bijkomen over wat men zijn kind allemaal "heeft aangedaan" (echtscheiding, tijdsgebrek).
Enigszins schematisch kan gesteld worden dat de moeder vooral zorgt voor het welzijn van het kind nu, de vader voor het welzijn van het kind later. De moeder is gericht op het invullen van de onmiddellijke behoeften van het kind, de vader moet het kind leren de bevrediging van deze onmiddellijke behoeften uit te stellen. Opvoeding heeft dus alles met visie en leiderschap te maken. Stephen Covey stelt in zijn boek "The Seven Habits of Highly Effective People" dat een opvoeding zonder principes op lange termijn een verlies betekent voor het kind. Het zal in zijn latere leven immers alsnog op moeizame wijze de lessen moeten leren die het tijdens de opvoeding met veel minder moeite had kunnen leren.

Wij leven evenwel in een samenleving waar de moederlijke functie voortdurend aanwezig is en waar de vaderlijke functie al te vaak onvoldoende wordt ingevuld. Er is geen motiverend maatschappelijk project meer, geen zingevende maatschappelijke visie. Het openbare leven wordt steeds meer gedomineerd door de drang naar onmiddellijke behoeftebevrediging van jongeren en overal is luidruchtige, afstompende, zenuwslopende jongerenmuziek aanwezig. De samenleving verkleutert en de cultuur wordt steeds meer een jongerencultuur. Van alle kanten komen boodschappen op ons af die ons lachende jonge mannen en vrouwen tonen die gelukkig blijken te zijn omdat ze bepaalde meubels in de zithoek hebben, bepaalde kleding dragen, met een bepaalde auto rijden of een bepaalde vakantiebestemming hebben gekozen. Vrijwel nergens wordt gezegd dat gelukkig zijn een zaak van waarden, intellectuele doelstellingen en zingeving in het leven is, m.a.w. van vaderlijke functie. De illusie wordt gewekt dat het geluk bestaat uit het krijgen of vinden van de juiste omstandigheden voor behoeftebevrediging, terwijl echt geluk en voldoening veeleer bestaat uit het geven van zichzelf, uit toewijding aan een waardevolle zaak. Het hele concept van de verzorgingsstaat is een moederlijk concept van behoeftebevrediging. De staat belooft immers voor alles te zullen zorgen terwijl de onderdanen alleen maar moeten spelen, vakantie nemen en genieten. Dat heeft als onvermijdelijk gevolg dat de burger steeds meer een kwetsbaar kasplantje wordt die voor het minste behoefte heeft aan begeleiding, opvang en steun van de overheid. Ook op school moet steeds meer rekening worden gehouden met het jonge volkje, op straffe van verlies van leerlingen of van ouders die naar de rechtbank stappen.
Op het politieke veld vinden we deze tendens in de opkomst van populistische strekkingen die inspelen op de onmiddellijke bevrediging van de kortetermijnbehoeften van de bevolking.

Het tekort aan vaderlijke functie is niet alleen een gevolg van het feit dat mannen vaak fysiek afwezig zijn bij de opvoeding van de kinderen (omdat de man aan het werk is of omdat het kind in een eenoudergezin wordt opgevoed), maar ook van het feit dat mannen zich niet langer bewust zijn van hun specifieke taak. Net zoals bejaarden in onze samenleving geen taak voor zichzelf meer zien, en dus ook geen betekenisvolle plaats meer weten in te nemen, zien vele mannen voor zichzelf vaak geen zinvolle taak meer. Steeds meer rollen in de samenleving worden ingenomen door vrouwen, wat maakt dat mannen voor zichzelf geen duidelijke taak meer zien. Omdat zij die taak niet meer zien, laten zij zich door vrouwen ook al te vaak buiten spel zetten, ook in het opvoedingsgebeuren. De "nieuwe man" is immers vaak een man die deelneemt aan de moederlijke functie en als papa toch al eens "neen" zegt tegen een kind (Lacan: le non du père), wordt dit door mama vaak achter de rug van papa "geregeld". In Hotel Mama is het kind de koning.

Steeds vaker zoeken radeloze ouders dan ook therapeutische hulp als hun "kind" op de leeftijd van 25 of 30 jaar gekomen is, niets van zijn studies heeft terechtgebracht en volkomen onbekwaam blijkt te zijn om op eigen benen te staan. Dan blijkt er plots "iets" fout te zijn gegaan en moet er door "deskundigen" een "diagnose" gesteld worden en een behandeling ingesteld worden om het "probleem" te verhelpen. In het beste geval gaat het om kinderen die verder uitermate lief en vriendelijk zijn, in het ergste geval gaat het om tirannieke huismonsters die het gehele gezinsleven domineren, niet zelden met fysiek geweld. Deze kinderen beschuldigen hun ouders er - niet geheel ten onrechte - van dat zij hen niet de nodige vaardigheden hebben bijgebracht om in het leven verder te kunnen en als zij merken dat hun leven onomkeerbaar op een dood spoor is gekomen, leidt dit niet zelden tot agressief gedrag. Dit resulteert in groot onbegrip en verontwaardiging bij de goedbedoelende ouders die hun kinderen toch "alles" gegeven hebben (stereo, TV, video, computer...) en die dit toch zeker “niet verdiend” hebben! Zij hebben inderdaad alles gegeven om mee te leven, maar weinig of niets om voor te leven.

Maar er zijn ook radeloze kinderen. Kinderen komen immers altijd ter wereld in een situatie waarin ze opgesloten zijn met volwassenen die ze niet gekozen hebben en waarvan ze toch volkomen afhankelijk zijn. De omgang met die volwassenen kan meevallen, maar kan ook tegenvallen. Voor opgroeiende kinderen die hun ontluikende denkvermogen en hun kritisch inzicht beginnen te ervaren, kan deze machteloosheid een volkomen onrechtvaardige en onhoudbare toestand zijn, een vaak harde en onverbiddelijke leerschool waarin zij hun ouders moeten leren te overleven. Welke strategie zij daarbij zullen leren hanteren, is onvoorspelbaar en veronderstelt een navigeren tussen het Scylla en Charybdis van de gekmakende revolte, woede en agressie enerzijds en de ultieme resignatie in de vorm van gelatenheid en depressie anderzijds. Daartussen liggen alle mogelijkheden van hulpeloosheid of cynisme en bitterheid, maar ook van wijsheid…

Uit onderzoek (o.a. in oorlogsgebieden, zie ook de boeken van B. Cyrulnik) blijkt overigens dat kinderen veel minder kwetsbaar zijn en veel meer aankunnen dan doorgaans wordt gedacht, op voorwaarde dat ouderen hen niet voortdurend voorhouden dat ze nu getraumatiseerd zijn, dat ze het nu extra moeilijk zullen hebben en dat ze extra "hulp" nodig zullen hebben. Kinderen die in pampers en op krukken leren lopen, leren nooit behoorlijk hun benen te gebruiken.
Ouderen zouden jongeren daarentegen voortdurend moeten aanmoedigen en onderstrepen wat zij wèl kunnen, in plaats van voortdurend angst te zaaien met rampenscenario's en met wat ze allemaal misschien niet zullen aankunnen. De echte gelukkigen zijn wellicht kinderen die het geluk hebben gehad te leren omgaan met moeilijkheden, weliswaar begeleid door volwassenen, maar zonder dat die volwassenen hen de moeilijkheden en bijgevolg de groeikansen uit handen namen. De Britse kinderpsychiater David D. Winnicott vergelijkt een kind met de vlam van een kaars. Men mag ze zacht aanblazen om ze aan te wakkeren, maar als men te hard blaast dooft men ze juist uit…

In tegenstelling tot de meeste andere relaties is de relatie tussen ouders en kinderen niet gericht op meer samenzijn, maar op scheiding. De finaliteit van deze relatie is immers volwassenen te vormen die hun eigen weg in de samenleving kunnen gaan, net zoals de finaliteit van een appelboom niet bestaat uit het produceren van appels, maar uit het produceren van nieuwe appelbomen. Een opvoeding is geslaagd als de kinderen de ouders niet meer nodig hebben.

De vraag hoe men volmaakt kan opvoeden, kan beantwoord worden met een verhaal. Een leerling vroeg aan een Zen-meester: “Meester, hoe kan ik een volmaakt schilderij maken?” De meester dacht even na en antwoordde: “Dat is heel eenvoudig. Je begint met volmaakt te zijn, en dan schilder je maar gewoon.”

Wat met straffen en belonen?

Straffen en belonen zijn gedragsmatige technieken die misschien wel tot het gewenste gedrag kunnen leiden, maar niet noodzakelijk tot de juiste redenen voor dat gedrag.
Straffen en belonen kunnen er namelijk toe leiden dat een kind zich alleen behoorlijk gaat gedragen om straf te ontlopen of om een beloning te krijgen. In het eerste geval leidt dat tot angst voor straf, in het tweede geval tot opportunisme.
Het is evenwel duidelijk dat het niet alleen belangrijk is dat kinderen zich op de juiste manier gedragen, maar ook dat ze dat leren doen om de juiste redenen, d.i. vanuit de juiste waarden. Dat is de definitie van ethisch gedrag.
Het aanleren van verantwoordelijkheid en betrokkenheid is veel belangrijker dan straffen en belonen.
Kinderen moeten leren dat hun daden gevolgen hebben en dat ze daar verantwoordelijk voor zijn. Zij moeten leren verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van hun daden voor anderen en voor de omgeving. De beloning bestaat uit de gunstige gevolgen, de straf bestaat uit de ongunstige gevolgen. Het is niet nodig daar nog een extra “straf” aan toe te voegen.

Wat met verwennen?

Verwennen ontstaat als een kind beloningen krijgt die het niet verdiend heeft. Vaak is dat het geval bij ouders die, vermoeid door hun dagtaak, ’s avonds het kind zijn zin geven om conflicten te vermijden. Daardoor leert het kind dat het een macht heeft over de ouders, aangezien die bang zijn voor conflicten. Het kind leert dus dat het dreigen met een conflict al volstaat om zijn zin te krijgen. Verwende kinderen zijn kleine tirannen die geleerd hebben dat ze altijd wel hun zin krijgen als ze het de ouders maar voldoende lastig maken.
Voor de ouders is toegeven in eerste instantie gemakkelijker. Op lange termijn is het evenwel nefast voor de ontwikkeling van het kind en voor de gezinsrelaties. Het kind krijgt daardoor immers een macht die het niet zou mogen hebben en waar het eigenlijk niet kan mee omgaan. Macht hebben en dingen krijgen die niet verdiend werden, bederft de geest.

Hoe kan je opvoeden tot geweldloosheid?

Geweld en agressie komen overal in de natuur voor. Het zijn normale biologische strategieën om te pogen de omwereld naar je hand te zetten. Elke vorm van leven, van de kleinste bacterie tot planten en dieren, probeert de omwereld naar zijn hand te zetten, dat is de essentie van leven. Leven vereist altijd het manipuleren van de omgeving om te pogen van bepaalde dingen meer te krijgen en andere af te weren. Het feit dat dit vaak niet lukt, is de oorzaak van alle lijden. Lijden is een gevecht met de realiteit die zich vaak niet naar onze verlangens wil plooien. Bij volwassenen is dat in het beste geval een ingehouden gevecht, zonder externe agressiviteit. Bij kinderen en minder volwassen geworden volwassenen kan dit gepaard gaan met echte agressiviteit, vandalisme, pesten en delinquentie.

Agressie is altijd gericht tegen wat als “de ander” of als “niet van ons” wordt beschouwd. De enige echte geweldpreventie, zowel bij kinderen als bij volwassenen, is het creëren van een verbondenheid, een “wij”-gevoel, een “van ons”-gevoel. Voor wie als “wij” of “ons” wordt beschouwd en waarvan men dus het gezicht en de naam kent, zal men zich immers automatisch goed en zorgzaam gedragen. Opvoeding tot geweldloosheid veronderstelt dus een opvoeding tot verbondenheid, niet alleen met lokale groeperingen (het gezin, de school, de sportclub…) maar met de samenleving als geheel. Verbondenheid is geen gevoel waar men moet op wachten tot het komt, maar dat het gevolg is van verbindende gedachten en beelden. Jongeren kijken altijd naar ouderen. Als ouderen een taal en beeldvorming van verbinding hanteren, zullen jongeren dat gemakkelijker kunnen overnemen. Dit vergt immers een vorm van redelijkheid en affectregulatie (emotionele intelligentie) waartoe kinderen en jongeren door hun nog onvoldoende ontwikkelde prefrontale cortex nog niet op eigen kracht in staat zijn.* Bij pubers zijn er bijkomende uitdagingen als gevolg van de hormonale veranderingen en het moeizame zoeken naar iets dat voor identiteit moet doorgaan. Ondertussen bevestigen zij vaak alle clichés over pubergedrag. Volwassen worden is immers een voltijdse opdracht en adolescenten hebben nog behoefte aan de sturing en het voorbeeld van ouderen, al zullen ze dat niet gezegd willen hebben...

_________________________

*Hersenen zijn pas rond de leeftijd van 20-25 jaar volgroeid en de prefrontale cortex ontwikkelt zich het laatst. De prefrontale cortex staat in voor complexe vaardigheden zoals georganiseerd werken, het reguleren van impulsen, het bedenken van de gevolgen van het eigen handelen, het stellen van prioriteiten en het denken op lange termijn. Dat verklaart dat vele jongeren en jonge volwassenen zich vaak onvoorzichtig, onvolwassen en onverantwoordelijk gedragen.

zaterdag 20 maart 2010

Hoe kan ik een bijdrage leveren? Hoe kan ik het goede doen?

Je kan een positieve bijdrage leveren door een model te zijn van gelukkig zijn. Elk moment dat je gelukkig bent is een geschenk aan de rest van de wereld. Daardoor toon je immers dat het leven de moeite waard is om geleefd te worden.
Telkens je niet gelukkig bent, moeten je partner, je kinderen, je vrienden en de rest van de wereld het stellen met een minder goede versie van jezelf. Je geeft ze minder dan het beste van jezelf.

Het goede doen kan alleen maar betekenen het leven in zijn evolutie bevorderen. Het goede is het leven. De evolutie van het leven gaat in de zin van een toenemende mate van orde en bewustzijn.

Het leven is gekenmerkt door het creëren van orde. Daarmee gaat het leven in tegen de tweede wet van de thermodynamica die stelt dat alles naar een toenemende graad van wanorde gaat, de zogenaamde toename van entropie. Dat maakt het leven tot een uitzonderlijk verschijnsel.

Die toenemende orde en complexiteit heeft uiteindelijk tot het ontstaan (emergentie) geleid van de meest complexe structuur die wij kennen, d.i. het bewustzijn. De evolutie van het bewustzijn, zowel van de mensheid als soort als van een individu, gaat van archaïsch-instinctief leven naar biologisch-emotioneel leven, naar een magisch bewustzijn, naar mythisch groepsdenken en naar rationeel denken. Een kind denkt aanvankelijk alleen aan zichzelf, en vergroot gaandeweg zijn bewustzijn om steeds meer mensen te omvatten. Een meer redelijk bewustzijn, met meer aandacht voor de medemens, leidt tot mededogen en liefde. Meer aandacht voor de wereld en voor het leven leidt tot wetenschap en filosofie. (zie de vraag over de bewustzijnsontwikkeling)

De redelijkheid kan ons doen inzien dat alle lijden en ongeluk in de wereld het gevolg is van onwetendheid en van een tekort aan redelijkheid. Het goede doen betekent dan ook bijdragen tot het verminderen van de onwetendheid en het vergroten van de redelijkheid. Confucius zei al dat het zinloos is tegen het duister te strijden. Het volstaat een kaars aan te steken. Dat is de basis van een leven volgens ethische principes. Een positieve bijdrage leveren aan het leven is een ethisch principe. Leven volgens ethische principes leidt tot meer geluk voor jezelf en voor anderen.

maandag 15 maart 2010

Hoe kan ik het kwade bestrijden?

Het kwade kan als dusdanig niet bestreden worden omdat het niet bestaat. Het hele idee van strijd klinkt heldhaftig en spreekt tot de populaire verbeelding, maar houdt in feite geen steek. Er is in de hele natuur niets dat we als “kwaad” of als “het kwade” zouden kunnen bestempelen. Zoals er in feite ook geen onkruid bestaat. In de hele natuur zien we alleen maar vormen van leven (virussen, bacteriën, biologische processen, planten, dieren, mensen) die precies hetzelfde doen als wijzelf: proberen te overleven en proberen een beetje geluk te vinden. Dat is wat wij als “goed” defniëren. Dieren en lagere vormen van leven doen dat onbewust, instinctief. Mensen kunnen dat met een groter of kleiner bewustzijn, en met meer of minder elegantie en wijsheid doen.

Er zijn geen organismen of vormen van leven die “het kwade” zouden willen. Dat wat wij als “het kwade” bestempelen en ervaren, is alleen maar een gevolg van de onvolmaaktheid van het leven zoals het nu is. Als we om ons heen kijken, zien we natuurlijk mensen die oorzaak zijn dat andere mensen pijn ondervinden. Maar als we met redelijkheid kijken, zien we dat mensen alleen maar andere mensen pijn doen omdat ze zelf pijn hebben en ongelukkig zijn. Met andere woorden, omdat ze onvolmaakt zijn. Mensen die gelukkig zijn doen anderen geen pijn. En ongelukkig zijn is uiteindelijk een gevolg van onwetendheid…

Als we begrijpen dat er geen kwaad is, is er ook geen reden meer tot “strijden”. We kunnen alleen het goede vermeerderen. Dat is de basis van een ethisch leven. Confucius zei al dat het zinloos is tegen het duister te strijden. Het volstaat een kaars aan te steken.

maandag 22 februari 2010

Wat is liefde dan?

Liefde is niet zozeer iets dat mensen elkaar kunnen “geven”, maar een gebeuren waarbij mensen elkaar tot liefde kunnen inspireren. Liefde maakt het mogelijk het mysterie van het leven en van het eigen wezen te ervaren en binnen te treden. Wat we voelen voor een geliefde, heeft in wezen dan ook minder met die geliefde te maken en meer met het leven en met onszelf. Liefde is als de zon ontdekken. Mensen kunnen elkaar de zon niet geven, maar kunnen elkaar inspireren om de ogen te openen voor de zon die er altijd al was, zelfs als ze verborgen was achter dikke wolken.

Als we verliefd zijn, projecteren wij onze verlangens op de ander, die daardoor een “ideale ander” wordt.* In werkelijkheid hebben we geen relatie met de ander, maar met ons beeld van die ander. Die narcistische illusie wordt vaak met liefde verward. Maar zelfs als we de geliefde veroverd hebben, blijft toch altijd nog een verlangen bestaan. Op de een of andere wijze komt er geen einde aan het verlangen. Het lijkt bodemloos: er is altijd nog een leegte die opgevuld moet worden, men verlangt steeds weer iets anders, iets méér…

We kunnen alleen vrede sluiten met de eindeloosheid van onze passie door het echte object van ons verlangen te leren zien. We kunnen dit concreet onderzoeken als we nadenken over sublieme ervaringen die in ons leven gekomen zijn. Zolang we geloven dat iets of iemand in de buitenwereld een speciale kracht of magie bezit die wij moeten proberen in ons leven binnen te halen, creëren we een obsessie, een verslaving aan iets of iemand uit de buitenwereld. Als ik terugdenk aan een moment dat ik diep geraakt en ontroerd was, bijv. door een strijkkwartet van Mozart, dan zou ik kunnen concluderen dat ik Mozart echt nodig heb om liefde te ervaren en gelukkig te zijn, dat mijn leven alleen maar zin heeft als ik nu elke dag naar Mozart kan luisteren en dat Mozart nooit meer uit mijn leven mag verdwijnen.
Maar ik kan mij ook realiseren dat het niet echt om Mozart ging. Het gaat om iets – Mozart, een roos, een landschap, een geliefde – dat mij alleen maar een weg getoond heeft, dat iets in mezelf aangeraakt heeft en dat mij geholpen heeft om mij te openen om in contact te komen met de liefde en met mysterie van mijn eigen wezen, dat tegelijk de liefde en het mysterie van het leven zelf is. De echte kracht en de echte magie liggen in wat er binnen in mij opgewekt wordt, in een eigenschap in mezelf.
Dat is een blijvende verrijking die ik dus ook nooit meer kwijt kan raken, ook niet als de relatie met deze partner zou eindigen. Net zoals je blijvend verrijkt bent door een mooie reis of een goed gesprek, ook als die reis of dat gesprek geëindigd is.

Als we ons op de zuivere energie van de ervaring richten in plaats van op de min of meer toevallige omstandigheid waardoor we die ervaring hebben gehad, op de strategieën die we zouden kunnen aanwenden om die ervaring vast te houden of méér te krijgen, of op de verhalen in ons hoofd, dan kunnen we de liefde als een altijd aanwezige vriendelijke aanwezigheid leren voelen, als een moeder die ons altijd omarmt en omsluit. Dan kunnen we er in ontspannen en er als het ware in oplossen. Dan kunnen we ons verlangen als het ware omsmelten tot liefde en dan hebben we altijd toegang tot liefde. Dan zullen we de anderen gemakkelijk met mededogen kunnen benaderen want mensen die zich goed voelen willen dat welzijn graag meedelen, zoals omgekeerd mensen die lijden ook anderen willen doen lijden. Pas als we de anderen niet meer nodig hebben om ons goed te voelen, kunnen we ze immers bevrijden van de last van onze verwachtingen en onze narcistische illusies en kunnen we ze echt met mededogen en liefde benaderen.

Verlangen is als een kompas dat naar de bron van alle liefde wijst. Door bemind te willen worden, zoeken we de ervaring van liefde die naar ons toe komt. Liefde is echter niet iets dat we aan anderen moeten zien te ontfutselen. In werkelijkheid is er altijd liefde, net zoals er altijd het licht en de warmte van de zon is, zelfs in de meest barre omstandigheden en zelfs als de wolken van onze kleine emoties de zon tijdelijk verbergen. De zon is immers altijd groter dan de wolken. De wolken zijn er maar dankzij de zon. Zo is ook liefde altijd groter dan haat. Het goede is altijd groter dan het kwade (zie verder). Het kwade is alleen maar een tekort aan het goede. We moeten alleen maar de ogen openen, nederig zijn, en niet-eisend in het leven staan…


_____________


* Dat is het omgekeerde proces van het projecteren van negatieve eigenschappen op de ander die daardoor een “slechte ander” wordt die als een vijand kan worden gezien. Zie hoger.





zondag 21 februari 2010

Ik ben ontrouw geweest in mijn relatie. Hoe kan ik dat weer goedmaken?

U kunt dat niet weer goedmaken. Wat gebeurd is kan niet meer ongedaan worden gemaakt.

U kunt alleen het gebeuren aangrijpen als een nieuwe keuze voor elkaar, als een nieuw vertrek van uw relatie op een hoger niveau, met meer mededogen, meer maturiteit, meer menselijkheid en meer liefde, dat wil zeggen het oefenen van het gebruik van een welwillend interpretatiekader (zie vorige vraag).

U zult om te beginnen met mededogen naar uzelf moeten kijken. U moet verantwoordelijkheid nemen voor het gebeuren zonder uzelf nodeloos te kastijden. U bent immers geen slecht mens omdat u zwak geweest bent. U hebt niet de bedoeling gehad de ander kwaad te doen. U hebt alleen toegegeven aan een impuls in uzelf die zo krachtig was dat u daarbij niet aan de gevolgen of aan de ander hebt gedacht. In de dialectiek tussen natuur en cultuur, heeft de natuur even de bovenhand gehad. Het miljoenen jaren oude evolutionaire spel, waar de mens het altijd al moeilijk mee gehad heeft en dat voor talloze tragedies, komedies en tragikomedies heeft gezorgd, werd ook in u gespeeld. U bent aangetrokken geweest door een ander mens en dat bewijst alleen dat u niet dood bent. U bent een levend mens, een onvolmaakt mens, zoals alle andere mensen, maar geen slecht mens.
Verder zult u met mededogen naar uw partner moeten kijken, die door het gebeuren min of meer aangedaan zal zijn en er wellicht een reden tot verdriet of kwaadheid in zal zien. Ook dat zult u dan moeten aanvaarden. Evenals het feit dat uw partner tijd kan nodig hebben om het gebeuren te verwerken en van nutteloze emoties te ontdoen.

Wat kan ik doen opdat hij/zij mij zou vergeven?

Daar kunt u nu eenmaal weinig aan doen. U zult uw partner de tijd moeten geven die hij/zij daarvoor nodig heeft. Dat zal een test zijn voor de liefde tussen uzelf en uw partner.
U moet de verantwoordelijkheid voor het gebeuren aanvaarden, zonder u echter al te zeer als een onderdanige boeteling op te stellen. Al te vaak wordt het gebeuren door de ander aangewend om u emotioneel te chanteren en u verantwoordelijk te stellen voor de reacties en emoties van de ander. Daardoor krijgt de ander alle macht. Immers wat u ook doet, de ander kan altijd blijven beweren dat het nog niet genoeg is, dat het vertrouwen nog niet hersteld is, dat de “wonde” nog niet geheeld is, dat hij/zij nog steeds ongelukkig is en dat dat allemaal uw schuld is. Bedenk dat u wel verantwoordelijk bent voor uw eigen daden, maar niet voor de reacties en de emoties van uw partner. Bedenk dat u wel een onvolmaakt mens bent, maar geen slecht mens. U moet uw waardigheid behouden, en dat kan alleen maar als u daar zelf in gelooft.

zaterdag 20 februari 2010

Mijn partner is ontrouw geweest. Hoe kan ik hem/haar nog vertrouwen?

On-trouw is een on-woord. Het wijst op iets slechts, iets verkeerds, iets negatiefs, de afwezigheid van iets goeds. Zoals de woorden on-weer, on-gedierte, on-kruid, on-mens. Het is vergelijkbaar met woorden met het voorvoegsel mis- of wan-: misdaad, misbruik, mistoestand, misverstand, wandaad, wangedrag, wantoestand …

Dat zijn negatieve manieren om de realiteit te benoemen, een negatieve kleuring, een negatieve lezing van de feiten, een negatief interpretatiekader. Het gebruik van dergelijke woorden is geen beschrijving maar een beoordeling en zelfs een veroordeling. Dergelijke woorden zijn als gekleurde etiketten die op de realiteit geplakt worden om een gevoel van afkeuring uit te drukken. Daardoor drukt u uit dat de ander naar uw mening een slecht mens is met waarschijnlijk slechte of alleszins verkeerde bedoelingen.
Tegelijk is het gebruik van dergelijke negatieve woorden oorzaak van nog meer negatieve gevoelens. Op die manier ontstaat dus een zelfonderhoudend proces: negatieve gevoelens => negatief interpretatiekader => nog meer negatieve gevoelens. Het is dus belangrijk in te zien dat uw gevoelens veel meer bepaald worden door het negatieve interpretatiekader dan door de feiten zelf, terwijl anderzijds uw gevoelens juist het negatieve interpretatiekader in stand houden.

Stel dat u aan de overkant van de straat een bekende ziet lopen. U groet vriendelijk. Stel dat die persoon uw groet niet beantwoordt. Hoe zult u reageren?
U kunt denken: hij doet alsof hij mij niet ziet, of: hij wil niets meer met mij te maken hebben. Dat is een ongunstige lezing, een kwaadwillige kleuring, een negatief interpretatiekader.


U kunt ook denken: hij had net zijn bril niet op, of: hij heeft mij niet herkend, of: hij was dermate in gedachten verzonken dat hij eigenlijk niet echt keek. Dat is dan een gunstige lezing, een welwillende kleuring, een positief interpretatiekader.

Een kwaadwillige lezing gebruiken we voor mensen die we niet in ons hart dragen.
Een welwillende lezing gebruiken we voor mensen die we wel in ons hart dragen.

Stel dat u van iemand die u niet in uw hart draagt, verneemt dat hij/zij een bijkomende (buitenechtelijke) relatie heeft. Dan is de kans groot dat u zult zeggen: natuurlijk, trouw zijn kan hij ook al niet, niet verwonderlijk van zo’n onnozele sufferd… Dat is de taal van kwaadwilligheid, vijandigheid en oorlog.
Maar stel dat u van uw beste vriend(in) verneemt dat hij/zij een bijkomende relatie heeft, dan zult u met veel meer menselijkheid en begrip reageren, zo in de aard van: waarschijnlijk komt hij/zij toch wel iets tekort in zijn/haar relatie, eigenlijk toch wel normaal dat hij/zij een hulpverloofde heeft, hij/zij heeft toch ook recht op affectie, dat is toch menselijk… Dat is de taal van welwillendheid, vriendelijkheid en liefde.

Naargelang u de betrokkene dus al dan niet in uw hart draagt, zult u een welwillende of een kwaadwillige lezing van de feiten geven, en dus een negatief of positief klinkende “beschrijving”, een taal van vijandigheid of van vriendelijkheid.

Het punt is dat als u beweert van uw partner te houden, dat dan zou moeten blijken uit uw taal en uit de beschrijving die u van het gebeurde geeft. Dan zult u met menselijkheid en begrip reageren. Dan doet u niet alsof de ander een vijand is die een vijandige daad heeft gesteld, waarvoor hij/zij nu zal moeten boeten.

U lijdt omdat u de ander als een slecht mens en als een vijand beschouwt. Martin Luther King zei: “We kunnen ons van een vijand ontdoen door ons te ontdoen van vijandigheid.” De gemakkelijkste manier om u van uw lijden te ontdoen, is uw partner weer met liefde te bekijken, in plaats van met gekwetstheid en wrok. Liefde is een oefening in het gebruik van een welwillend interpretatiekader.

Maar hoe kan ik hem/haar nu nog vertrouwen?

U moet hem/haar niet kunnen vertrouwen. U moet alleen uzelf vertrouwen, dat u altijd liefdevol naar de ander zult kijken, wat er ook gebeurt. Dat u de ander nooit als een vijand of als een onmens zult zien. De ander is verantwoordelijk voor zijn/haar gedrag, maar u bent verantwoordelijk voor uw gedrag. In die zin is het gebeuren een test voor uw relatie.
U mag vertrouwen ook niet verwarren met controle. U kunt het gedrag van uw partner niet controleren en paranoïde speurtochten in het leven van uw partner of in het verleden van uw relatie hebben meer te maken met controle dan met vertrouwen. Bovendien kan teveel detailkennis slopend zijn voor uw gemoedsrust. U raakt die beelden en verhalen dan nog maar moeilijk kwijt.
Bedenk ook dat als de ander uw vertrouwen beschaamt, dit meer zegt over de ander dan over uzelf.
Uw enige vraag moet zijn: kan ik die persoon nog liefhebben zoals hij/zij is? Inclusief zijn/haar bijzonderheden (zogenaamde “fouten” of “gebreken”)? Want u bent natuurlijk niet verplicht die persoon te blijven liefhebben… maar dan is het eventueel aan u om te erkennen dat u de ander niet (meer) kunt liefhebben. Dat betekent niet dat de ander fout of slecht is. Dat betekent alleen dat u hem niet (meer) kunt liefhebben zoals hij/zij is.

Maar dat is toch vernederend voor mij?
Niets wat de ander doet kan u vernederen, tenzij u zo weinig in uzelf gelooft dat u denkt dat uw waardigheid afhankelijk is van wat de ander doet. Maar dan geeft u de ander een macht die hij/zij in wezen niet heeft. U bent altijd wie u bent, ongeacht wat de ander doet. De ander kan alleen zichzelf vernederen en u kunt alleen uzelf vernederen.
Als de ander uw vertrouwen beschaamt, is dat uiteindelijk meer venederend voor de ander dan voor uzelf.

Hoe zal ik dat ooit kunnen vergeten?

U hoeft niets te vergeten. Belangrijke gebeurtenissen vergeet men nooit. Daarom is het belangrijk het gebeuren een menselijk gelaat te geven, er met mededogen naar te kijken, zodat de herinnering geen pijn of kwaadheid meer oproept.

Hoe kan ik het dan vergeven?

Vergeven heeft iets neerbuigends, alsof u vanop uw grote morele hoogte grootmoedig vergeving schenkt aan een arme zondaar die kwaad heeft gedaan. Uw partner is weliswaar een onvolmaakt mens, maar hij/zij is daarom geen slecht mens.
Om te beginnen bent u gewoon getuige geweest van de menselijkheid van uw partner. Zolang een mens leeft, kan hij ontroerd worden door andere mensen. Het is die eigenschap die maakt dat hij ook bij u is.
Bovendien doet u dan alsof u vlekkeloos en zonder zwakheden bent. Als dat zo zou zijn, dan zou dat inderdaad de verklaring zijn dat u de zwakheden van uw partner niet kunt begrijpen. Maar als dat niet zo is, dan zal het aanvaarden van uw eigen onvolmaaktheden u helpen om de onvolmaaktheden van uw partner te aanvaarden, en omgekeerd.
Ten slotte is het gebeuren waarschijnlijk geen vijandige daad tegenover u geweest. Er is veel kans dat dit ook voor uw partner als een onvoorziene verrassing is gekomen waarop hij/zij niet was voorbereid. Tenzij hij/zij bij u weg wil, maar dan liggen de zaken helemaal anders.

Kan hij/zij dan zo maar met om het even wie een relatie beginnen?

Deze vraag wijst op bijzonder weinig respect voor uw partner. Als uw partner met iemand een relatie zou beginnen, dan is dat waarschijnlijk niet om het even wie. Als u uw partner een waardevol persoon vindt, dan zou u er kunnen van uitgaan dat de persoon met wie hij/zij een relatie zou beginnen ook een waardevol persoon is (de welwillende interpretatie, remember?) En als hij/zij werkelijk met om het even wie een relatie zou beginnen, waarom bent u dan nog met hem/haar? U bent zelf toch ook niet om het even wie?

Maar moet ik dan alles zo maar goed vinden?

In de liefde gaat het niet over goedvinden of niet-goedvinden. Wij zijn niet op de wereld gekomen om elkaar te beoordelen en liefde is geen beloning voor goed gedrag.
Aanvaarden van de onvolmaaktheid van de ander, betekent niet dat u dat ook moet goedkeuren. Het betekent alleen aanvaarden.
In de liefde gaat het om het zien van het mooie, het verhevene, het goddelijke en tegelijk het menselijke en onvolmaakte in de ander. (zie de vraag over liefde)




Onderstaand interview verscheen in het Franse tijdschrift Plurielles. Zo kan het dus ook.

Dans son essai " La douce joie d'être trompée ", Catherine Laborde évoque l'idée d'un amour capable de passer outre la tromperie de l'être aimé. Interview.

La douce joie... Vous voulez dire l'atroce souffrance ?
Evidemment atroce souffrance... mais aussi douce joie ! Il m'a fallu tout un livre entier pour en parler, car elle est difficile à expliquer. Elle n'a rien de masochiste. C'est une joie qui vient après la souffrance et qui la dépasse.
L'amour connaît beaucoup d'obstacles, mais l'épreuve du feu, c'est la tromperie. Si l'on parvient à la dépasser, c'est que l'amour est toujours là. Cette joie vient de la prise de conscience que l'on aime encore. Si cette vibration est toujours présente après une telle épreuve, c'est que l'amour est assez fort.

Une passade, OK... mais une aventure suivie ?
C'est pareil. Il n'y a pas de différence entre un coup de canif et de poignard. C'est toujours une blessure qui fait mal. Qui peut dire qu'une passade d'un soir ne sera pas une histoire d'amour fulgurante ?

Il n'y a donc rien à pardonner ?
Non. Lui pardonner voudrait dire qu'on lui reproche d'être ce qu'il est. En amour, il faut une éthique très forte, mais on ne peut s'en référer qu'à soi-même. Il faut être sacrément libre pour cela.

Mais si un homme vous aime, comment peut-il supporter votre souffrance ?
C'est son problème, ce n'est pas le mien. Mais quand il me trompe, ce n'est pas contre moi. Il fait ça pour lui. On trompe parce que l'on est attiré par quelqu'un, pas pour faire mal à son conjoint.
Les accès de rancune sont souvent inévitables dans ces cas-là, mais il est inutile de les entretenir et de culpabiliser l'autre. Mieux vaut s'éloigner et se méfier de toute démonstration de sa souffrance.

L'infidélité est-elle inévitable ?
Non, je ne pense pas. Mais je n'ai rencontré que des hommes infidèles. Soit je les ai attiré, soit je les ai fabriqué, je ne sais pas... Mais je peux comprendre pourquoi ils ont été infidèles. Quand ce sont les plus beaux, les plus intelligents que vous aimez... Forcément, ils sont convoités par d'autres femmes.

Rêvez-vous d'un homme fidèle ?
Non, je rêve de l'homme que j'aime, mais pas de fidélité. Je rêve que l'amour entre nous deux dure toujours. Je pense que l'on peut rester vigilant sans pour autant construire son couple sur le mode des contraintes et des serments. Je n'y crois pas. Et il me semble que l'on ne peut demander à l'autre d'être fidèle, parce que c'est sa liberté.

Et vous, prenez-vous cette liberté ?
Non, moi je ne trompe pas, mais ce n'est pas pour des raisons morales. Simplement, je ne sais pas. Quand je tombe amoureuse, j'y mets toute mon énergie. C'est une question de fonctionnement personnel.

Que conseilleriez-vous aux femmes trompées ?
Ce que je trouve le plus dangereux dans cette situation, c'est la perte de l'estime de soi. C'est ça qu'il faut sauver en premier.
Au tout début, c'est surtout le regard des autres qui fait mal, mais il n'a aucune importance. Même si c'est difficile de ne pas y penser.
Je conseillerais aux femmes de ne suivre aucun conseil, de se faire confiance. Leur dire que l'on peut toujours dépasser la douleur, soit pour passer à un nouvel amour, soit pour vivre encore cet amour.

La douce joie d'être trompée de Catherine Laborde
Editions Anne Carrière

Marie-Lucie VANLERBERGHE - le 09/07/2009

vrijdag 5 februari 2010

Mijn partner irriteert mij vaak en we hebben vaak ruzie. Hoe kan ik daar beter mee leren omgaan?

Zolang men alleen is, kan men gemakkelijk het idee koesteren dat men een bijzonder spiritueel wezen is en dat men “peace of mind” heeft bereikt, maar een relatie is de uiteindelijke test, het laboratorium (en soms de arena) voor onze levenskunst.

Elke relatie is een weerspiegeling van de relatie met jezelf. Zolang er boosheid en agressiviteit in jezelf aanwezig is, zal er ook boosheid en agressiviteit in je relaties zijn. Ruzie is wederzijdse agressiviteit. Elke agressiviteit en elk geweld begint bij het idee dat de ander niet goed is zoals hij is en gecorrigeerd moet worden. Het idee is dat de ander “fouten” of “tekortkomingen” vertoont die ons het recht geven ons te ergeren en op te winden en die wij moeten bijsturen. De boosheid en agressiviteit kan heel openlijk en zichtbaar tot uiting komen als psychisch geweld in de vorm van verwijten en beledigingen of zelfs als fysiek geweld, maar kan ook ogenschijnlijk heel zachtaardig zijn in de vorm van verwachtingen, ontgoochelingen, verdriet en andere vormen van affectieve agressie en emotionele chantage.

Boosheid en agressie wijzen erop dat de ander niet als een volwaardig mens wordt gezien, maar als een bij te sturen onvolkomen mens. Dat is een fundamenteel gebrek aan liefde en respect. Daardoor ontaardt elke relatie onvermijdelijk in een oorlogsgebied waarop een machtsstrijd wordt uitgevochten. De meest gebruikte wapens zijn zwaar emotioneel geladen beledigende en vernederende uitspraken als “egoïstisch zijn”, “niet willen inzien”, “van slechte wil zijn”, “verraad”, “bedrog”, “profiteren”, “misbruik maken”, “in de steek laten”, e.d. Op die manier projecteren we negatieve eigenschappen op de ander die daardoor de “slechte ander” wordt waarop we terecht boos kunnen zijn omdat hij ons “boos heeft gemaakt”. De ander is dus de schuld van onze boosheid.

Om tot een leven met minder ruzie te komen, is een fundamenteel pacifistische houding wenselijk. Daartoe zijn maar twee ingrediënten noodzakelijk: verwijten en agressie van de ander minder persoonlijk nemen, en zelf minder verwijten en agressie produceren.

Het eerste punt wordt geïllustreerd in een bekend Zen-verhaal. Stel dat je met je bootje rustig op een rivier aan het varen bent en van de natuur geniet, en dat er plots een ander bootje tegen je opbotst. Het is begrijpelijk dat je dan geïrriteerd en boos zult reageren, tot je je omdraait en merkt dat het andere bootje gewoon leeg is… Dan verdwijnt toch je boosheid? Het voorval is nog wel vervelend, maar er is domweg niemand om boos op te worden. Je boosheid verdwijnt dan ook vrijwel meteen… Je duwt het andere bootje weg en je vaart door met je eigen bootje.

Het inzicht is dat de ander vaak als een leeg bootje is. Er is niemand die je bewust heeft willen ergeren of boos maken. De ander was gewoon zo bezig met zijn eigen leven en zijn eigen problemen, dat hij onoplettend tegen jouw bootje is gevaren. Met andere woorden: zie het gedrag van de ander als een veruitwendiging van de problemen van die ander en niet als een vijandige aanval op het eigen leven en welzijn.

Het tweede punt vereist dat we niet langer van de ander eisen dat hij aan onze behoeften voldoet. Daardoor maken we de ander immers tot een instrument van onze behoeftenbevrediging. Dan gaat het om onszelf en niet om de ander terwijl liefde juist aandacht voor en aanvaarding van de ander is…
Een moeilijkheid is dat we zo vaak niet durven zeggen wat we echt willen of nodig hebben. Daardoor geven we ons immers bloot en denken we dat we zwak en kwetsbaar zijn. We worden dan immers afhankelijk van de ander. In de plaats daarvan is het gemakkelijker en stoerder om de ander te verwijten niet voldoende aandachtig of liefdevol voor ons te zijn. We projecteren ons ongenoegen op de ander. Het gevolg is dat de ander zich aangevallen zal voelen en zich zal verdedigen door op zijn beurt verwijten en beschuldigingen te uiten.
De remedie hiervoor is meer transparant te worden en gewoon uit te spreken wat men zelf echt voelt en wenst, op basis van de eigen behoeften, in plaats van zich te verschuilen achter verwijten en beschuldigingen. Dat is de basis van geweldloze communicatie. Daartoe zal het ook nodig zijn een meer pacifistische en respectueuze taal te leren spreken in plaats van de hogergenoemde zwaar emotioneel beladen taal. Men kan bijv. spreken over de “keuze” die de ander gemaakt heeft in plaats van over “verraad” of “onwil”. Het komt er dus op aan een meer respectvolle, beschrijvende taal te leren gebruiken in plaats van een oordelende en veroordelende. Wederzijds respect is de bottom-line van een relatie. Als die bodem eruit gevallen is, wordt de relatie een strijdtoneel.

Daartoe moet wel even stilgestaan worden bij de eigen gevoelens van irritatie en boosheid, om te onderzoeken wat men nu in feite echt verlangt. Dat kan dan ook uitgesproken worden in de vorm van een wens, een verlangen, in plaats van als een eis, een bevel of een verwijt.

woensdag 20 januari 2010

Waarom trek ik schijnbaar altijd de verkeerde mensen of gebeurtenissen aan?

Mensen en gebeurtenissen komen in je leven om een bepaalde reden, omdat ze je iets te leren hebben. Ze zijn een feedback of een correctie van het leven.
Als iemand in je leven is, is het omdat die persoon een functie heeft.
Als zich een probleem in je leven voordoet, is het omdat je iets te leren hebt.

Ze zijn gekomen om je door een moeilijkheid heen te helpen, je te begeleiden en je fysiek, emotioneel of spiritueel te helpen. Ze zijn er om je te helpen een onwetendheid op te helderen of een beperking in je denken te corrigeren. Ze zijn er om je te helpen wakker te worden. Ze zijn er om een reden waarom het nodig is dat ze er zijn. Als die reden er niet was, zouden ze er niet zijn.

De Dalaï Lama zei: “Pijn is het leven dat tot je spreekt, op een manier die het best je aandacht trekt.”
Aanvaard en leer dus…

dinsdag 5 januari 2010

Ik weet niet wie ik ben. Hoe kan ik weten wie ik echt ben?

Niemand van ons weet wie hij echt, werkelijk, authentiek, diep… is. Je weet alleen hoe je tot dusver geweest bent als gevolg van de talloze aangeleerde overtuigingen en patronen van denken en handelen. Dat is “Ikzelf, versie 1.0”. Die versie 1.0 kun je leren kennen zoals je elk mens leert kennen: door te luisteren naar wat je zegt en (vooral) door te kijken naar wat je doet. De belangrijkste vraag is dan niet hoe dat zo gekomen is, maar wel: wil je zo doorgaan? Ben je van plan zo te blijven of wil je voortaan een andere versie van jezelf neerzetten? Een versie 2.0 of 3.0?

Al die versies ben je heel echt. Je bent namelijk altijd echt. Zelfs als je je onecht zou voordoen, zou dat echt zijn wat je dan bent! De vraag is dus niet zozeer wie je echt bent, maar wel wie je wil zijn! De vraag is wat de waarden en overtuigingen zijn waar je wil voor staan. Je moet immers niets. Een volwassene moet niets, ongeacht wat anderen ook denken of verwachten. Moeten en mogen zijn woorden uit de kinderwereld en de kindertaal. Een kind wordt immers verplicht om dingen te doen en heeft daarbij geen keuze. Maar een volwassene moet niets en heeft altijd keuze. Er zijn misschien keuzen die men niet wenst te maken, maar dat neemt niet weg dat het keuzen zijn. Die vrijheid is de basis van creativiteit. Een volwassene handelt dus niet omdat hij iets moet of mag, maar omdat hij kiest en bepaalde beslissingen neemt. Een volwassene beslist op grond van waarden en redelijkheid. Een volwassene leeft (in principe) waardegericht. Alleen kinderen (en sommige volwassenen) die de redelijkheid van bepaalde beslissingen nog niet kunnen inzien, moeten in hun eigen belang verplicht worden tot bepaalde keuzen. Kinderen kunnen bijv. niet alleen maar dingen eten die zij fijn vinden, zij moeten ook dingen eten die goed en voedzaam zijn, ook al begrijpen ze dat nog niet. Een volwassene eet bepaalde voedingsmiddelen omdat hij weet dat die gezond zijn. Een volwassene rijdt rechts en betaalt belastingen omdat hij de redelijkheid van het verkeersreglement en van het betalen van belastingen inziet en begrijpt dat dit in ieders voordeel is, niet omdat hij verplicht moet worden…

Onze psychologische realiteit, onze ervaring van wie wij op dit ogenblik zijn en hoe wij in de wereld staan, kunnen wij niet zo goed in abstracte, algemene concepten weergeven, maar kunnen wij het best vatten en begrijpen in een beeld, een metafoor. Dat neemt de vorm aan van een uitspraak als: “Ik voel mij als…” Vaak zal een dergelijk beeld onbewust zijn. Dat neemt niet weg dat het onze kijk op onszelf en op de wereld bepaalt. Het loont dan ook de moeite deze beeldvorming bewuster te laten worden. Voor wie zichzelf bijv. omschrijft als een gevangene, is dat de beleefde, de psychische realiteit. Dat is zijn psycho-logica, ongeacht hoe rationeel of logisch die uitspraak verder ook moge zijn. Voor wie zichzelf omschrijft als iemand die verloren is in de mist of die zijn “roots” kwijt is, zal dat de realiteit zijn.

Daarnaast is het van belang een positief beeld, een visie voor de toekomst te ontwikkelen. Dat is een vorm van leiderschap die essentieel is voor een creatief, scheppend leven. Hoe wil ik mezelf in de toekomst gaan zien? Wil ik mezelf als een kleine, bange muis blijven omschrijven? Geloof ik misschien dat dat mijn lot is of dat ik geen andere keuze heb? Dan zal ik een andere levenservaring tegemoet gaan dan iemand die zichzelf ziet als een adelaar die in zijn vlucht niet gestoord wordt door het geblaat van schapen…



woensdag 20 mei 2009

Ik laat voortdurend over mij heen lopen en als ik neen zeg voel ik mij schuldig. Mensen zeggen soms dat ik te goed ben. Wat moet ik doen om meer assertief te zijn? Hoe kan ik mij beschermen en mijn grenzen stellen?

Stel u gerust: te goed zijn is even onmogelijk als te gezond zijn.

Als mensen “over zich heen laten lopen” is dat meestal uit angst voor afwijzing door de anderen. Zij sloven zich uit om de aanvaarding en de goedkeuring van anderen te krijgen. Zij zijn bang om “mensen te kwetsen” omdat ze bang zijn niet aanvaard te zullen worden. Die angst berust op de biologische angst van elk zoogdier om niet aanvaard te worden en uit het nest of uit de groep gestoten te worden. Ook voor kinderen is aanvaard worden een levensnoodzaak. Volwassenen begrijpen dat die aanvaarding weliswaar nog altijd plezierig is, maar niet meer levensnoodzakelijk. Volwassenen begrijpen ook dat je altijd wel door sommigen aanvaard zult worden en door anderen niet.

Mensen die bang zijn om anderen te “kwetsen” beseffen ze niet dat zij er daarbij impliciet van uitgaan dat de anderen niet voldoende volwassen zijn om in staat te zijn voor zichzelf te zorgen. Maar daardoor bewijzen de anderen geen dienst. Door hun (over)bezorgdheid behandelen ze anderen immers als zwakke en incompetente personen die beschermd moeten worden. Zij maken anderen afhankelijk van hun “hulp” en helpen ze niet om op langere termijn voor zichzelf te kunnen zorgen. In ernstige gevallen spreekt men van co-dependentie, d.i. een afhankelijkheid van de afhankelijkheid van anderen. Zij hebben mensen nodig die geholpen willen worden omdat zij het nodig hebben mensen te kunnen helpen om zich goed te kunnen voelen. (Vraag: wie helpt dan wie?)

Het is belangrijk te begrijpen dat deze mensen in werkelijkheid niets doen “voor anderen”, maar alleen voor zichzelf. De zogenaamde “opoffering” is een illusie. Niemand “offert zich op”. Hun gedrag is immers gebaseerd op hun eigen behoeften en emoties en gaat dus niet over de ander. Voor sommigen lijkt het moeilijk te aanvaarden dat mensen in feite altijd voor zichzelf handelen. Als iemand iets doet “voor een ander”, is dat immers omdat hij het zelf nodig of belangrijk vindt om dat voor die ander te doen. Mensen doen dus altijd wat ze willen en ze doen dat altijd om hun eigen redenen. De eigen reden is in de meeste gevallen angst om afgewezen te worden. De eigen reden komt dus neer op de behoefte om aanvaard te worden.

Maar in werkelijkheid is het zo dat mensen veel gemakkelijker door anderen aanvaard worden als ze beginnen met zich goed te voelen in plaats van dat van anderen te laten afhangen. Anderen reageren immers ook altijd op ons gedrag. De manier waarop je je tegenover jezelf gedraagt, is voor anderen een model voor hoe zij zich tegenover jou zullen gedragen. Je moet niet verwachten dat anderen meer respect zullen tonen dan je voor jezelf toont. Niemand kan “over je heen lopen” als je rechtop blijft staan, maar als je je als een voetmat gedraagt, dan zul je mensen aantrekken die hun voeten willen vegen. Als je toont dat de kwaliteit van je leven voor jou niet zo belangrijk is, dan moet je niet verwachten dat anderen dat wel zullen doen.

Het gevolg is wel dat je jezelf tot een zeurend en klagend iemand maakt. Klagen lucht wel even op maar uiteindelijk maak je het daardoor erger voor jezelf. Door je afhankelijkheid geef je anderen een macht over jou en stel je je zwak op. Je traint jezelf in het ongelukkig zijn en klagen. Je geeft de ander dus niet de beste versie van jezelf. Als je echt iets voor de ander zou willen doen, dan kun je dat alleen maar doen door de beste versie van jezelf te geven. De ander heeft geen behoefte aan een slachtoffer of aan een slaafje, maar aan iemand waar hij kan naar opkijken. En als de ander toch een slaafje zou willen, dan bewijs je hem geen dienst door daar op in te gaan. Dan zou je hem juist een grotere dienst bewijzen door hem er vriendelijk op te wijzen dat andere mensen geen slaafjes zijn.

Als je de anderen en jezelf een echte dienst wil bewijzen, creëer dan in je geest de best mogelijke versie van het grootst mogelijke idee van jezelf en handel dienovereenkomstig. In feite is het veel gemakkelijker door anderen aanvaard te worden als je begint met je goed te voelen! Mensen zoeken het gezelschap van mensen die zich goed voelen, niet van zwakke en bange mensen.

Ben ik dan nog wel gewapend tegen de anderen? Ik moet mij toch beschermen?

Dan heb je geen wapens en geen bescherming meer nodig! Wapens en bescherming zijn tekens van zwakte en angst die je alleen maar nodig hebt als je denkt in vijandig gebied te zijn. Maar de anderen zijn je vijanden niet en de beste afweer tegen de negativiteit van anderen is een schild van positiviteit en vriendelijkheid. De gedragsmatige uiting van vriendelijkheid is een glimlach. Daardoor “ontwapen” je de ander en toon je dat de ander geen macht over jou heeft, dat je de macht over jezelf in handen hebt.

Maar de mensen zijn zo negatief en agressief!

De vraag is niet hoe de mensen zijn of hoe je ze kunt beoordelen, de vraag is hoe je zelf wil zijn! Mensen zijn agressief en gewelddadig als zij geen andere mogelijkheden meer zien en zich bang en machteloos voelen. Zij zijn vaak als kinderen die uit machteloze woede en frustratie tegen de meubelen schoppen. De samenleving reageert daarop vaak op haar beurt met geweld (straffen, gevangenissen, oorlog … ) omdat zij evenzeer geen andere mogelijkheden ziet. Dat houdt de cyclus van geweld en agressie in stand. Op die manier blijft men in de barbaarsheid. De oplossing voor het probleem van geweld is immers niet nog méér geweld, maar de overgang naar andere, geweldloze en meer liefdevolle wijzen van denken en gedrag.

zaterdag 25 april 2009

Ik heb zo weinig zelfvertrouwen en ik hou niet van mezelf. Kan ik leren meer van mezelf te houden?

Op de eerste plaats moet onderscheid gemaakt worden tussen zelfwaardering en zelfvertrouwen.

Zelfwaardering is de erkenning van het recht om te bestaan, om er te zijn. Twijfel aan het recht om te bestaan kan ontstaan bij mensen die als kind niet voldoende ervaren hebben dat het goed was er te zijn omwille van het loutere feit er te zijn. Dit zijn kinderen die vaak beoordeeld (d.i. goedgekeurd of afgekeurd) werden op hun gedrag en hun prestaties. Deze kinderen leren dat liefde voorwaardelijk is en een beloning is van goed gedrag. Iemand die als kind geen zelfwaardering heeft geleerd, kan als volwassene toch nog tot het inzicht en de overtuiging komen dat het recht om te bestaan niet van anderen gekregen kan worden. Men heeft het recht er te zijn, gewoon omdat men geboren is. Men krijgt het recht er te zijn van het leven zelf. Een kind kan dit soort overwegingen niet maken en heeft de ervaring nodig. Een volwassene kan door reflectie alsnog tot deze ervaring komen. Denken dat men niet het recht heeft er te zijn, is immers een gebrek aan inzicht in het leven. Men heeft het recht er te zijn, omdat men er is.

De liefde van ouders is vaak immers van een bedenkelijke en oordelende kwaliteit en geeft vaak een verwrongen beeld van wat liefde is. Weinig mensen hebben heldere ideeën over wat liefde eigenlijk inhoudt. De liefde van andere mensen is vaak zeer voorwaardelijk en weinig betrouwbaar en wij geloven ook niet meer dat er een god is die van ons houdt. Wij lijken dus op niemand te kunnen rekenen om van ons te houden, zodat er ons niets anders rest dan van onszelf te houden. Maar daar hebben wij weinig modellen voor en dat vergt een reflectie waar een kind niet toe in staat is. Een kind kan het gebrek aan liefde alleen begrijpen als een gevolg van het feit dat het zelf niet goed genoeg is en geen liefde waard is.

Van jezelf houden is niet verliefd zijn op jezelf of jezelf bewonderen voor je eigenschappen of kwaliteiten, maar is open staan voor en respect hebben voor het leven dat zich in je afspeelt, dat ieder van ons in zich draagt, en dat wij “ik” noemen. Het heeft meer te maken met verwondering en respect dan met verliefd zijn. Het is verwonderd dankbaar zijn voor het geschenk van het leven, voor de uitnodiging er te mogen zijn. Het is blij zijn met het leven waarvan je als individu een manifestatie bent. Het meest liefhebbende dat je voor jezelf kunt doen, is ja-zeggen tegen het leven in jezelf, jezelf toestaan te zijn zoals je bent met de talenten die je gekregen hebt, net zoals liefde voor anderen betekent de anderen aanvaarden zoals ze zijn. Als je jezelf niet kunt aanvaarden, zul je ook anderen niet kunnen aanvaarden. Niet-aanvaarden is de basis van elke agressie, zowel naar jezelf als naar anderen. Liefde voor jezelf betekent het aanvaarden van jezelf, d.i. het onvatbare, wonderlijke wezen dat in jezelf leeft en dat je “ik” noemt. Het is alleen door onze neiging alles (wetenschappelijk) te verklaren en te begrijpen en vooral te beoordelen en te evalueren, dat we niet meer verwonderd zijn. Wat we denken te kennen, wekt geen verwondering meer. Verwondering ontstaat als we begrijpen dat we niet kunnen kennen en alleen maar niet-begrijpend en niet-oordelend aanwezig kunnen zijn…

Toch blijft dit een merkwaardige conceptuele oefening met een in tweeën gesplitst “ik”: een “ik” dat waardeert en een “ik” dat gewaardeerd wordt. Zelfwaardering moet echter meer zijn dan een concept, een zelfbeeld of een dialoog met jezelf. Het moet een manier van in jezelf wonen zijn. Elk idee over jezelf is immers alleen maar een idee dat het “ik” nooit kan vatten. Elk denken over het “ik” is niet het “ik”. Het “ik” is precies de denker die zich op elk ogenblik manifesteert. (Op dit ogenblik is dat de denker die denkt over de denker die denkt over het “ik”.) Het “ik” is geen vaststaande entiteit maar een levende aanwezigheid, een dynamische stroom van ervaringen in elk moment waarop je jezelf toestaat er gewoon te zijn als een niet-oordelend bewustzijn, zonder enig concept (“goedkeuring” of “afkeuring”) over jezelf, als een geïnteresseerde, neutrale getuige van wat er in je geest gebeurt. Door die geestestoestand vriendelijk en mededogend te omarmen, voel je een groter bewustzijn dan die geestestoestand, zoals de zon groter is dan de wolken, zelfs als die de zon verduisteren…

Zelfvertrouwen daarentegen heeft te maken met vertrouwen in de mogelijkheden om dat te doen waarvoor je er gekomen bent, namelijk het leven te leven en op een waardige en verstandige wijze met moeilijkheden om te gaan. Zelfvertrouwen is in de moderne maatschappij een kwestie en een probleem geworden wegens het grote belang dat gehecht wordt aan allerlei prestaties en te bereiken doelstellingen.

In de individualistische hedendaagse samenleving gelooft de mens nog alleen in zichzelf. Er is geen hogere instantie meer die vertrouwen geeft. Er is geen grote hemelse papa meer die alles in orde zal brengen en ook de wetenschap wekt weinig vertrouwen na de vele rampen die de “verlichte” mens over de mensheid heeft gebracht. In onze op prestaties en competitie gerichte samenleving worden vragen als “zelfwaardering”, “van jezelf houden”, “zelfvertrouwen” enz. dan ook als vragen naar persoonlijke eigenschappen en prestaties gezien. Men kan alleen nog in zichzelf geloven. Van de samenleving krijgt men “liefde” en wordt men gewaardeerd als men het even goed of bij voorkeur beter doet dan de anderen. Allerlei idolen worden bejubeld. Vooral mensen met een onvoldoende ontwikkelde zelfwaardering gaan daardoor overmatig belang hechten aan meetellen door “goed presteren”. Zij proberen hun bestaansrecht af te kopen met goede prestaties.

Onze houding tegenover onszelf is een weerspiegeling van onze houding tegenover anderen. In een samenleving waar anderen hard en meedogenloos geoordeeld, veroordeeld en gestraft worden, zullen mensen ook hard en meedogenloos over zichzelf oordelen. Als we anderen niet vertrouwen, zullen we ook onszelf niet vertrouwen. Als we onszelf niet kunnen bevrijden van onze eisen en verwachtingen, zullen we ook anderen niet kunnen bevrijden van onze eisen en verwachtingen.

Dat leidt tot een soort zelftwijfel van de ondermijnende soort die het gevolg is van angst om tekort te schieten of ongeschikt bevonden te worden. Er is een soort angst om betrapt te worden op tekortkomingen waardoor mensen zichzelf juist daardoor een brevet van onvermogen geven. De angst om niet goed genoeg bevonden te worden en om afgewezen te worden is waarschijnlijk de moeder van alle angsten. Het is een angst waar iedereen zal moeten leren mee omgaan om tot een solide basis van emotionele maturiteit te komen. In die zin moet een te veilig en warm nest zelfs als een handicap worden gezien omdat men dan onvoldoende stevigheid heeft verworven en door elk teken van afwijzing door anderen geheel van streek kan raken. Hoewel het fijn zeilen is als het water rustig is en de zon schijnt, brengt dat weinig grote zeilers voort…

Bij zelfvertrouwen gaat het in wezen evenwel helemaal niet om persoonlijke eigenschappen. Zelfvertrouwen is gewoon vertrouwen in het leven dat in ons is. Als wij een trap oplopen, dan weten wij niet hoe wij het doen om de nodige zenuwbanen en spieren aan te sturen. Al wat wij doen is een voornemen maken, een intentie formuleren, en vervolgens vertrouwen wij er gewoon op dat het lichaam onze intentie zal uitvoeren. Het lichaam is de uitvoerende instantie. Als wij spreken, beginnen wij gewoon aan een zin en wij vertrouwen erop dat iets in ons, onze hersenen bijvoorbeeld, de woorden in de juiste volgorde zullen produceren. Net zoals wij een bepaalde auto “vertrouwen” omdat wij de fabrikant vertrouwen, omdat hij van een goed merk is, niet omdat wij hem helemaal onderzocht hebben, zo kunnen wij onszelf vertrouwen, omdat wij de fabrikant kunnen vertrouwen, omdat wij van een goed merk zijn! Namelijk van het merk “mens”. Net zoals wij een auto niet zelf gebouwd hebben, heeft niemand zijn leven, zijn lichaam of zijn mentale vermogens zelf bedacht of gebouwd. Ons lichaam, onze emoties en ons denkvermogen zijn ontwikkeld in een evolutionair proces van research and development dat al vele miljoenen jaren bezig is. De evolutie heeft daarbij heel wat ervaring opgedaan en is redelijk betrouwbaar gebleken. Wij kunnen ze dus redelijk vertrouwen. Ons leven en ons lichaam zijn geschenken van deze evolutie. Het zijn tevens onvermijdelijke partners in de dans van het leven.

Men kan denken aan iemand die op de oceaanbranding surft. Het zogenaamde zelfvertrouwen van de surfer betreft niet alleen hemzelf, maar het hele proces van het surfen. Hij vertrouwt evenzeer op de golf die hem draagt als op zijn lichaam dat zich op de juiste wijze laat dragen. Wij begrijpen niet hoe de zee dat doet. Wij begrijpen ook niet hoe het lichaam dat doet. Wij weten alleen dat we het hele proces kunnen vertrouwen, net zoals wij het lichaam kunnen vertrouwen als het bijv. ademt, de bloedsomloop in stand houdt of een trap oploopt. Wij kunnen vertrouwen op het leven dat in ons is en ons draagt. Speciale gaven zijn niet nodig, vertrouwen in het leven volstaat. Het leven is als een goede moeder die zelfs een angstige, protesterende, huilende en ongelukkige baby liefdevol in de armen sluit.

Het begint er evenwel op te lijken dat men het idee heeft dat men het leven moet kunnen kiezen en inruilen, net zoals men een auto kan kiezen en zo nodig inruilen. Het idee ontstaat dat men “recht heeft” op een even “goed” leven of een even “mooi” lichaam als de buurman, als de anderen.
Daarbij vergeten wij dankbaar te zijn omdat we sowieso een leven hebben, omdat we een lichaam hebben waarmee we kunnen deelnemen aan het leven op deze aarde.
We krijgen geen stempel “goed genoeg” omdat we even goed of beter zijn dan anderen, we zijn “goed genoeg” omdat het leven ons heeft uitgenodigd om er te zijn en om bij te dragen tot het leven. We zijn niet “goed genoeg” vanwege onze persoonlijke prestaties of eigenschappen, maar omdat we deel uitmaken van een groter geheel. Net zoals de cellen in ons lichaam goed genoeg zijn omdat ze hun functie in het grotere geheel vervullen.

Het is merkwaardig dat in landen waar huwelijken gearrangeerd worden, er niet meer echtscheidingen of ongelukkige huwelijken zijn dan in onze landen waar we de vrije keuze hebben. Dat komt omdat er een mentaliteitsverschil is. Wij beoordelen of wat we gekregen hebben wel goed genoeg is en of het wel aan onze wensen en verwachtingen beantwoordt. In andere culturen leert men te waarderen wat men gekregen heeft, wat er is. Daardoor leert men gelukkig te zijn, in plaats van zich af te vragen of wat er is wel gelukkig kan maken.

De gedachte dat wat er is niet goed genoeg is, is de basis van alle ongeluk.
Leren liefhebben wat er is, is de basis van alle geluk.


maandag 20 april 2009

Hoe kun je nog gelukkig zijn als je kind vermoord is? Dat kun je toch niet aanvaarden? Dan is er toch geen normaal leven meer mogelijk?

We kunnen dat onaanvaardbaar vinden, maar helaas gebeuren onaanvaardbare dingen ook. Ook dat is natuurlijk onaanvaardbaar, maar op die manier komen we dus niet uit de paradox van de onaanvaardbaarheid…

Ik heb ooit een vrouw die ter wereld was gekomen met spina bifida (een zgn open rug) en die dus heel haar leven in een rolstoel moest doorbrengen, horen zeggen: “Het enige verschil tussen normaal leven en leven met een beperktheid, is dat je met een beperktheid heel wat meer over het leven moet nadenken.” Inderdaad. Gelukkig zijn als het leven meezit is geen kunst. De kunst is gelukkig te zijn als het leven of het lot je niet zo gunstig gezind is. Dan is het leven een uitdaging, een test met diverse moeilijkheidsgraden. In de school komt normaal eerst de les en dan komt het examen. In het leven komt vaak eerst het examen en dan komt de les…

Dat wordt geïllustreerd door een bekend Zen-verhaal. Stel dat je met je bootje rustig op een rivier aan het varen bent en dat er plots een ander bootje tegen je opbotst. Het is begrijpelijk dat je dan geïrriteerd en boos zult reageren, tot je merkt dat het andere bootje gewoon leeg is… Dan verdwijnt toch je boosheid? Dan ga je toch niemand aanklagen en bestraffing eisen? Het voorval is nog wel vervelend, maar er is domweg niemand om boos op te worden. Je boosheid verdwijnt dan ook meteen… Je duwt het bootje weg en vaart door met je eigen bootje.
De les en het inzicht is dat de ander vaak als een leeg bootje is. De ander is gewoon dermate opgeslorpt in zijn eigen leven en zijn eigen problemen, dat hij onoplettend tegen jouw bootje is gevaren. Je was gewoon toevallig op die plaats. Met andere woorden: zie het gedrag van de ander als een veruitwendiging van de problemen van die ander en niet als een vijandige aanval op het eigen leven en welzijn.

Stel dat je over straat loopt en een kind komt naar je toe en geeft je een flinke trap die je flink pijn doet. Waarschijnlijk zult u behoorlijk ontstemd zijn, maar gaat u dat kind een even krachtige trap terug geven? Gaat u bestraffing eisen? Als u even nadenkt begrijpt u dat dat kind handelde uit een boosheid die niets met u te maken had. Dat is nu eenmaal wat boze en ongelukkige kinderen doen: zij trappen tegen alles in de buurt, tegen mensen, tegen meubelen. Als u een trap terug zou geven, zou u precies hetzelfde doen en zou u zich evenzeer als een boos kind gedragen. Ofschoon u pijn hebt, zult u het kind dus proberen uit te leggen dat dergelijk gedrag niet kan.

In deze denkwijze kunnen we nog een stapje verder gaan. Stel dat je met je kind rustig in een bos aan het wandelen bent en heel mooie ervaringen hebt. Plots is er een windstoot die een boom doet kraken waardoor die op je kind valt. Je kind is dood. Tegen wie zal je woede zich dan keren? Ga je de wind aanklagen? Ga je de boom aanklagen? De natuur? De kosmos? Wie zal je dan antwoord geven op de vraag “Waarom?” Wie zal er gestraft worden zodat jij “eindelijk aan je rouwproces kunt beginnen”?
De enige bijkomende stap die je nu nog moet maken, is mensen die kwaad doen te leren zien als boze, ongelukkige kinderen die geen andere (en betere) manier kennen om uiting te geven aan hun boosheid en hun ongelukkig zijn.

Vaak is ons lijden het gevolg van het feit dat wij ons domweg op een plaats bevonden waar onbekende, blinde krachten samengekomen zijn en ons getroffen hebben. Waarom maakt het voor uw lijden een verschil uit of de krachten het gevolg waren van de wind of van de psychopathie van een ander mens? Uw lijden is toch in beide gevallen hetzelfde? Beide zijn “onaanvaardbaar”. Waarom is het ene dan toch makkelijker te “aanvaarden” dan het andere?

Als wij “gerechtigheid” en bestraffing eisen, dan doen wij net hetzelfde: wij willen uiting geven aan onze boosheid door een trap terug geven, door te eisen dat de ander bestraft wordt en lijdt. Wij denken dat ons lijden zal verminderen door het lijden van de ander…
(Zie verder de vraag over gevangenisstraffen.)

Maar zo kun je het toch niet zien?

Dat is een keuze. Wij hebben geen keuze in wat ons overkomt, maar wij hebben altijd keuze in hoe wij daar mee omgaan.

In persoonlijke gesprekken en meldingen in de media blijkt echter altijd weer dat vele betrokkenen niet op de eerste plaats bezig zijn met zich weer goed voelen in het leven. Velen willen zelfs niet gelukkig zijn want dat zouden ze onaanvaardbaar en een verraad tegenover hun vermoorde kind vinden.
Zij zoeken daarentegen erkenning en gerechtigheid, zij zoeken genoegdoening en wraak. Zij willen een bestraffing van de dader. Zij voelen zich “gestraft” doordat zij lijden omdat iets hen werd “afgepakt” en zij zoeken een “bestraffing” van de dader. Zij denken dat het lijden van de dader ertoe zal leiden dat zij zich beter zullen kunnen voelen. En als de dader geen in hun ogen voldoende zware straf krijgt, noemen zij zich “dubbel gestraft”. Daarvoor worden vaak fortuinen besteed aan dure advocaten. Dit populaire geloof wordt ook in de media, in verenigingen en in zelfhulpgroepen uitvoerig besproken en toegelicht. Al te weinig wordt beseft dat de betrokkenen met hun haat alleen zichzelf verder pijnigen en vergiftigen. Daar wordt niemand beter van.

Daardoor wordt in feite hetzelfde schema gevolgd als dat van de dader, namelijk slecht voelen leidt tot zinloze agressie in de hoop zich beter te voelen. Zoals een kind dat zich slecht voelt en wild om zich heen trapt in de hoop zich daardoor beter te zullen voelen. Deze hoop blijkt meestal ijdel. Uit vele getuigenissen van betrokkenen en hulpverleners blijkt inderdaad dat dit niet het geval is. Het lijden (de “straf”) van de ander brengt geen vrede in het eigen hart. Het vergif van de haat blijft bestaan en het lijden blijft.

Hoe kun je die moordenaars verstaan?

Mensen proberen altijd gebeurtenissen te “begrijpen”. Dat “begrijpen” is een illusie. We kunnen mensen niet “begrijpen” zoals we machines kunnen begrijpen. Het gedrag van machines kunnen we voorspellen. Het gedrag van mensen kunnen we nooit voorspellen. We vinden dus nooit de “reden” of de “oorzaak” van het gedrag van mensen. Dat kunt u gemakkelijk vaststellen als u over uw eigen gedrag nadenkt. Waarom denkt u dat de uitkomst van de rechtszaak belangrijk is voor uw welzijn? Ook dat kunt u niet verklaren. U gelooft dat omdat u dat gelooft. Ook op die “waarom” vraag is er geen afdoende antwoord.

In een debat na de uitzending “Faites entrer l’accusé” van 24 januari 2010 op de Franse zender France 2 werd een verband gelegd tussen een ongestructureerde jeugd (met materiële, affectieve, intellectuele en/of spirituele armoede, met andere woorden met een tekort aan moederlijke én vaderlijke functie) en delinquent gedrag op latere leeftijd. Met andere woorden: achter elk delinquent gedrag vinden we een mens die lijdt. Een bekend advocaat die aan het debat deelnam, verklaarde dat hij nog nooit een beklaagde had moeten bijstaan waarvoor dat niet het geval was. De omgekeerde redenering gaat evenwel niet op: een ongestructureerde jeugd leidt niet noodzakelijk tot delinquent gedrag. En dat is juist de moeilijkheid: er is geen lineair verband dat altijd waar is. Sommige mensen komen in de delinquentie terecht, andere niet. Daarin ligt juist de vrijheid en dus de onvoorspelbaarheid van de individuele mens. Dat maakt dat op de vraag “waarom” nooit een bevredigend antwoord kan worden gegeven.

Maar is er überhaupt een antwoord denkbaar dat het lijden van de betrokkenen zou kunnen verlichten?

Toch kan niets ons de vrijheid ontnemen om met een hogere wijsheid te reageren. Lao Tse zei: “Behandel goede mensen goed. Behandel niet-goede mensen ook goed. Op die manier komt goedheid tot stand.”
(Zie ook het verhaal van Gary Zukav in de vraag over gevangenisstraffen.)


vrijdag 20 maart 2009

Waarom vinden we het zo erg een kind te verliezen en worden we zo weinig geraakt door de dood van zoveel kinderen elke dag in andere delen van de wereld?

Deze (ongemakkelijke) vaststelling leert ons iets belangrijks over het lijden, namelijk dat het lijden niet over de ander gaat maar altijd over onszelf. Er is inderdaad geen enkel aantoonbaar verschil tussen een “eigen” kind dat sterft of een kind in een ver land dat sterft. Het verschil zit niet in die twee kinderen, het verschil zit in onszelf, in het feit dat we het ene kind als “van ons” zijn gaan beschouwen, zodat het verlies als een onrecht en als een bron van lijden wordt ervaren, terwijl het andere kind als “niet van ons” wordt beschouwd, en we het sterven van dat kind dus niet als een onrecht of als een bron van lijden ervaren. Het is overigens opmerkelijk en tekenend dat over “verlies” wordt gesproken. Dat wijst er immers op dat het betrokken kind eerst als een “bezit” werd beschouwd, als een deel van een (affectief) patrimonium dat ons toebehoort. Door het geleden “verlies” zouden we dus armer geworden zijn. Vaak wordt dit ook beargumenteerd door te verwijzen naar een “bloedband” of een emotionele band, alsof dit objectief bestaande entiteiten zouden zijn. Dergelijke “banden” zijn nochtans louter fictief en bestaan alleen voor wie er in gelooft. Het is alleen maar een andere manier om het affectieve patrimonium te benoemen.

Een meer respectvolle manier om naar mensen en dus ook naar kinderen te kijken is dat het niet om bezittingen gaat maar om geschenken. Een geschenk dat we gekregen hebben, blijft immers voor altijd in ons leven en kan een bron van rijkdom en van dankbaarheid blijven, ook als de persoon in kwestie niet langer lichamelijk aanwezig is. We kunnen het nooit meer “verliezen” en het kan ons nooit meer afgenomen worden net zoals we een mooie zomer niet meer kunnen “verliezen”. (zie ook de vraag over verlies)

Voortbouwend op deze gedachtengang kunnen we bij uitbreiding gemakkelijk inzien dat lijden in feite altijd over onszelf gaat, over iets dat ons is aangedaan of iets dat wij verloren zijn. Als we lijden gaat al onze aandacht naar onszelf. We lijden niet om de ander. We lijden om onszelf. Daarom is lijden ook het omgekeerde van liefde, want bij liefde gaat onze aandacht naar de ander. Dat leidt tot mededogen en het verlangen het lijden van de ander te verminderen. Waar liefde is, is geen lijden. Waar lijden is, is geen liefde.

Vanuit een houding van liefde, d.i. van aandacht voor de ander, zal het overlijden van een naastbestaande geen bron van lijden zijn, maar een bron van aandacht voor de ander en van dankbaarheid omdat de ander in ons leven is geweest.



zondag 15 maart 2009

Maar is dat dan niet egoïstisch?

Het onderscheid tussen egoïsme en altruïsme is een verwarrend onderscheid. Wie iets doet voor anderen, heeft daar immers altijd ook zelf een goed gevoel bij. Voor wie doet hij het dan? En wie iets voor zichzelf doet en daardoor een gelukkiger mens wordt, zal niet kunnen beletten dat ook anderen daar beter van worden. Wie voor jezelf de zon laat schijnen, kan niet beletten dat anderen daar ook warmte van hebben. Voor wie doe je het dan? Anthony de Mello zegt: “Er zijn twee vormen van egoïsme. De eerste is als ik mezelf het genoegen doe om mezelf een genoegen te doen, de tweede als ik mezelf het genoegen doe om anderen een genoegen te doen.” Als je iets goeds doet, ongeacht of het zogenaamd voor jezelf is of zogenaamd voor anderen, doe je dat voor het leven en daar wordt iedereen beter van.

Wat wij egoïsme noemen is in feite een klein bewustzijn, een bewustzijn dat nog niet tot volwassenheid en dus zeker niet tot spiritualiteit gegroeid is. Een klein bewustzijn gaat niet verder dan zichzelf. Een groot bewustzijn omvat ook de anderen. Egoïsme is dus in feite een tekort aan ego, althans aan een volwassen en verantwoordelijk ego. Een volwassen ego begrijpt immers dat wij allemaal deel zijn van het leven en dat wat wij doen altijd gevolgen heeft die iedereen ten goede komen of iedereen schade berokkenen. Een volwassen ego begrijpt dat een geluk in isolatie niet mogelijk is. Wij leven altijd met anderen. Een volwassen ego begrijpt dat het eigen welzijn gekoppeld is aan het welzijn van anderen.

Een klein ego is gekenmerkt door kleine emoties die gaan over het “ik”: angst, woede, jaloersheid, frustratie, verdriet, lijden … Het afleggen van dit kleine ego leidt tot rust en sereniteit, wat in het Boeddhisme “peace of mind” wordt genoemd. Het aannemen van een groter ego leidt tot grotere emoties die gaan over de anderen: dankbaarheid, bewondering, mededogen, mildheid, medeleven, liefde. Dat leidt tot een leven van duurzaam geluk.