zaterdag 10 juli 2010

Wat is de ware aard, de essentie van de mens? Wat is bewustzijn?

Een eerste vraag die men zich kan stellen, gaat over de status van ons bewustzijn, onze mentale ruimte, ons waarnemende en reflecterende “ik”. Dit “ik” kunnen we namelijk nergens situeren of aanwijzen. Zodra we over het “ik” nadenken, is er immers een tweede soort “ik” dat toeschouwer lijkt te zijn en gedachten produceert over het eerste “ik”. Maar welk “ik” is dan ons echte “ik”? Welk “ik” zijn we dan? Welke toeschouwer kijkt toe op de toeschouwer? Het “ik” is iets als de horizon, die we denken duidelijk te kunnen ontwaren, maar hoe meer we proberen er bij te komen, hoe meer hij zich lijkt terug te trekken. Het “ik” is voor zichzelf altijd een ander. “Je est un autre” aldus Rimbaud.
Ook als we zeggen “ik denk” of “ik voel”, lijkt dat merkwaardig. Wie is het “ik” dat spreekt over een “ik” dat denkt of voelt? En waar komen die gedachten en gevoelens dan vandaan? Het “ik” waarover gesproken wordt, moet bij definitie een ander “ik” zijn dan het sprekende “ik” dat aan het woord is…
Sartre zei: “Al wat we over het ik kunnen zeggen, is zeker niet het ik”, want al wat we zeggen zijn gedachten en het “ik” kan toch niet een gedachte zijn. Vergelijk dit met wat Lao¬ Tse zei: “Alles wat de mens van het hogere kan zeggen, is zeker niet het hogere.” Alleen een mystiek zwijgen of een soort poëtische taal kan naar dat hogere verwijzen, zonder dat dat hogere daardoor “gekend” kan worden.

Op elk ogenblik stromen via onze zintuigen vele miljoenen bits informatie uit de omwereld bij ons naar binnen. Slechts een minieme fractie hiervan bereikt na een ingrijpende verwerking ons bewustzijn en vormt er een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid, een simulatie waarin de input van verschillende zintuigen samenkomt in één zogenaamde “ervaring” van de wereld. Door het vermogen van levende wezens om bepaalde aspecten van de omgeving gewaar te worden, ontstaat ook het vermogen om bepaalde aspecten van zichzelf gewaar te worden. Het zou voor een levend wezen immers wel zeer abnormaal zijn een rijk, meerlagig waarnemings- en categoriseringsvermogen te hebben ontwikkeld zonder in staat te zijn iets van dat apparaat op zichzelf te richten. De Britse bioloog Richard Dawkins zei: “Misschien ontstaat bewustzijn als de simulatie van de wereld door het brein zo complex wordt, dat het een model van zichzelf moet omvatten.” Door het bewustzijn ontstaan onder meer de concepten “binnen” en “buiten”, “zelf” en de “ander”. Het bewustzijn geeft ons een kaart van de wereld, van onszelf en van onze plaats in de wereld. Het is onze illusie over onszelf, hoewel er voor de meeste mensen waarschijnlijk niets zo werkelijk is als het gevoel dat er een echte “ik” huist in ons binnenste. Wij schrijven ons gedrag toe aan dingen die we verlangens of wil noemen, die we op hun beurt toeschrijven aan een “ik”. Het ik is een noodzakelijk mythe. Zoals wij ogen nodig hebben om te zien, hebben wij een “ik” nodig om te zijn. Maar ook dit is een voorstelling, een hypothese van de werkelijkheid …

Net zoals een computer op zijn scherm een aantal keurige en hanteerbare symbolen weergeeft (mappen, bestanden, projecten, pagina’s, brieven, een vuilnisvat…) die de gebruiker kan begrijpen en waar hij op kan reageren zonder dat hij zich bezig hoeft te houden met de miljoenen 0’en en 1’en die op elk ogenblik door de computer verwerkt worden, zo geeft het bewustzijn ons keurige en nette symbolen waarmee wij kunnen werken. Het computerscherm geeft ons de illusie dat we de computer “begrijpen”, dat we begrijpen hoe het ding “denkt”. Ons bewustzijn geeft ons de illusie dat wij onszelf zijn en onszelf en de wereld begrijpen. Wij geloven “intuïtief” in het “ik”, net zoals wij “intuïtief” geloven dat de zon om de aarde draait. Alleen is de “ik”-mythe veel moeilijker uit ons hoofd te verdrijven dan de mythe van het geocentrisme.

Er gebeurt dus heel wat tussen het ogenblik van de waarneming van een realiteit door de zintuigen en de “bewustwording” ervan. Volgens de opmerkelijke studies van Benjamin Libet duurt dit proces ongeveer een halve seconde. Er is dus heel wat ruimte voor subliminale waarneming, niet-bewust denken en verwerken, het formuleren van hypothesen van de werkelijkheid en nog een heleboel andere activiteiten. Al deze activiteiten kunnen toegeschreven worden aan het “onbewuste”, aan “intuïtie”, of aan een “goddelijk principe”. Het bewustzijn behoudt de illusie van heer en meester te zijn. Diverse vormen van meditatie kunnen gezien worden als pogingen om toegang te krijgen tot deze “andere” interne of externe realiteit.

Zoals we een kaart nodig hebben om onze weg te vinden in de complexiteit van een stad of een land, hebben we ons bewustzijn nodig om onze weg te vinden in de complexiteit van de werkelijkheid. Daartoe moeten we ons behelpen met een kaart die ons door anderen is gegeven. Maar wat echt belangrijk is, is niet de kaart te kennen, maar de werkelijkheid. De wereld is veel rijker dan we kunnen vermoeden bij het bekijken van de kaart. Ook wijzelf zijn veel rijker dan we kunnen vermoeden bij het bekijken van de kaart van onszelf die we hebben meegekregen.

Volgens Julian Jaynes* is het bewustzijn een analogon van wat we de echte wereld noemen. Het is opgebouwd met een vocabularium waarvan alle termen metaforen of analogen zijn voor verschijnselen in de echte wereld. De realiteit van het bewustzijn is van dezelfde orde als de realiteit van wiskunde. Het maakt het mogelijk zonder de hulp van gedragsmatige procedures tot adequate beslissingen te komen. Het bewustzijn is, zoals wiskunde, een operator, eerder dan een ding of een recipiënt. Daniel Dennett beschrijft het bewustzijn met de metafoor van een gesimuleerde virtuele seriële computer in de parallelle hardware van onze hersenen. Zowel Daniel Dennett** als Tor Nørretranders*** spreken van het bewustzijn als een “user illusion”.

Ons bewustzijn lijkt voor ons dagelijks functioneren overigens niet eens zo bijzonder belangrijk, zoals blijkt uit het feit dat onze gedachten bij de meeste dingen die wij doen (door de stad lopen, autorijden, eten, de vaat doen … ) ergens anders kunnen zijn. We weten doorgaans niet hoe we gedaan hebben wat we gedaan hebben. Alleen zijn we ons daar niet van bewust, omdat we niet bewust zijn van het feit dat we niet bewust zijn. Alleen als zich iets onverwachts voordoet (bijv. een verkeersopstopping) komt ons bewustzijn in actie.

Bovendien lijken mensen zich ook het best te voelen op ogenblikken waarop ze hun bewustzijn niet nodig hebben, d.i. in een toestand van moeiteloze “flow” waarin alles als vanzelf lijkt te gaan en mensen zich niet bewust zijn van de tijd, hun omgeving en zichzelf… zoals bij het lezen, het muziekbeluisteren of het fietsen. Het bewustzijn is daarbij zelfs eerder een verstorende factor met zijn obsessie om alles te controleren en te beoordelen, met als gevolg angsten, gebrek aan zelfvertrouwen, enz.

Hoe onvatbaar ook, toch lijkt ons bewustzijn, ons “ik” dus, één van de belangrijkste producten van onze mentale activiteit, één van de hoofdpersonages in ons mentale theater. Het is het komische, dramatische of melodramatische hoofdpersonage, waarmee we ons identificeren. Daniel Dennett noemt het ik ook “het centrum van narratieve zwaartekracht.”** Zonder een dergelijke centrale “referentie” zeggen we niet te weten wie we zijn en dat lijkt ons moeilijk leefbaar. Dit personage heeft vaak kenmerken gekregen die gevormd zijn door wat anderen ons hebben doen geloven over ons zelf. Vaak waren die anderen belangrijke personen in onze jeugd, toen we nog erg beïnvloedbaar waren. Het kan ook gaan om bepaalde “conclusies” of “beslissingen” die in ons ontstaan zijn ter gelegenheid van gebeurtenissen die een grote indruk op ons gemaakt hebben. Vaak denkt men dan alleen aan negatieve gebeurtenissen, zogenaamde “trauma’s”, die ons geloof in onszelf verzwakt hebben, maar het kan net zo goed gaan om gebeurtenissen die ons geloof in onszelf versterkt hebben.

Toch heeft het iets bevrijdends als we dat idee van een centraal en vastomlijnd “ik” proberen los te laten. Net zoals het iets bevrijdends heeft als we het idee van een vaste aarde als centrum van het universum loslaten. Als we aannemen dat het leven zich in ons voordoet, dat zich in ons een biologisch, evolutionair en sociaal scenario voordoet, en dat gedachten en gevoelens zich in ons voordoen, zonder dat wij kunnen zeggen wat het “ik” eigenlijk is. Zou het niet juister zijn te zeggen: “Er wordt in mij gedacht”?

De essentie lijkt dus niet een kleine kern te zijn, een klein en diep centrum, een soort kern van een geheel, maar veeleer het allesomvattende, dat wat er rest nadat alle beperkende ideeën en theatrale ensceneringen verdwenen zijn. Dan wordt duidelijk dat de essentie eerder het alles is, het nu en altijd, het hier en daar, het alles tegelijk.

In wezen is jezelf zijn ook een ander zijn. Onze essentie is immers niet individueel en klein, maar veel groter dan al wat we kunnen tonen en zien en verbindt ons met alle andere mensen in dit leven. Het zijn onze beperkingen, ons begrensde ego dat ons doet geloven dat we afgescheiden zijn. Maar wat ons scheidt van het grotere geheel is niets anders dan een grens die we onszelf opgelegd hebben, net zoals landsgrenzen grenzen zijn die door de mens opgelegd zijn. Zij zijn niet “natuurlijk” of “essentieel”. Als we de landsgrenzen zouden kunnen loslaten, bijv. omdat we beseffen dat we het niet meer nodig hebben om oorlog te voeren over de banale verschillen tussen mensen, dan zou de landkaart er plotseling veel eenvoudiger uitzien.


__________

*Jaynes, Julian (1976). The Origin of Consciousness in the Breakdown of the Bicameral Mind. Boston: Houghton Mifflin

**Dennett, Daniel (1991). Consciousness explained. Allen Lane, The Penguin Press.

***Nørretranders, Tor (1998). The User Illusion. New York: Viking Penguin










1 opmerking: